KENMERKEN EN BEDIENINGSORGANEN
Voorzieningen & bedieningsorganen
Gashendel ‑ Zet in de startstand voor het starten. Zet de hendel omhoog om het motortoerental te verhogen en
omlaag om het motortoerental te verlagen.
Chokehendel ‑ Omhoog zetten naar de gesloten stand om een koude motor te starten. Zet halverwege omlaag
tijdens het warmlopen van de motor. Zet omlaag naar de open stand als de motor is warmgelopen.
Motorstopschakelaar/noodstopschakelaar ‑ Druk de schakelaar in of trek hem uit om de motor af te zetten. De
motor start niet als het noodstopschakelaarkoord niet met de stopschakelaar verbonden is.
Noodstopschakelaarkoord ‑ Zie Algemene informatie ‑ noodstopschakelaar.
FAST
START
SLOW
a -
motorstopschakelaar/noodstopschakelaar
b -
gashendel
Brandstofkraan ‑ Draai rechtsom om de brandstofleiding te openen, linksom om hem te sluiten.
Voorkom mogelijk ernstig of dodelijk letsel als gevolg van verlies van de macht over het stuur. Houd voldoende
stuurfrictie in stand om te voorkomen dat de buitenboordmotor een hele bocht in stuurt als de stuurknuppel
wordt losgelaten.
Stuurfrictie afstellen ‑ Stel deze knop bij om de gewenste stuurfrictie (weerstand) op de stuurknuppel te verkrijgen.
Draai de knop rechtsom om de frictie te vergroten en linksom om de frictie te verkleinen.
STOP
b
c
WAARSCHUWING
!
20
a
CLOSE
OPEN
d
c -
noodstopschakelaarkoord
d -
chokehendel
ob01055
ob01054