Vrijstaande torens
Bij de vrijstaande ondersteuningstorens
TG60 worden het grondvlak, torenhoog-
te, uitspindellengte, stuwdruk uit wind
en de horizontale belasting gevarieerd.
De H-belastingen (per staander) grijpen
op hoogte van de kopspindelplaat aan en
werken extra bij de horizontale lastver-
vanging F
/100. Bij de in de tabellen opge-
V
geven H-belastingen betreft het zodoen-
de „lastvervangingsvrije", additionele
H-belastingen. Opgegeven zijn telkens de
toegestane belastingen per staander. Niet
opgegeven tussenwaarden mogen middels
lineaire interpolatie worden berekend
(bv. voor for q=0.6 kN/m² or s
Om de kantelveiligheid en/of de verschuifveiligheid van de torens te
bereiken, is in de meeste gevallen een minimale belasting noodzake-
lijk. De minimale belasting (per staander) voor de kantelveiligheid is
onafhankelijk van de uitspindelling in de laatste kolom van de tabel
opgegeven. De verantwoording van de schuifveiligheid moet aanvul-
lend "handmatig" bepaald worden.
Een Ballast onderin de toren mag als minimale extra belasting
gerekend worden. Hierbij dient rekening gehouden te worden met
het volgende:
•
De draaglast vermindert met de aangebrachte ballast, d.w.z. per
staander met een kwart van de ballast (F
•
Met de windbelasting op de ballast dient rekening te worden
gehouden
•
De staander-borgpennen (of bouten met moer) dienen gemon-
teerd te worden.
Bij het aantonen van de kantelveiligheid dient de windbelasting op
de eventueel aanwezige ballast in een gelijkwaardige, kantelrelevan-
te belasting op kopspindelhoogte omgerekend te worden.
Dit gebeurt met de volgende formule:
H
= W
* (h
/h
k
B
B
K
42
= 40 cm).
tot
= F
– G
v, red
v
)
H
– kantelrelevante H-belasting op hoogte kopspindel
k
W
B
h
– hoogte van het windresultaat
B
h
– hoogte positie van de kopspindelplaat
B
De belasting H
ken en deze dient over alle 4 de spindels verdeeld te worden.
Voor de schuifveiligheid dient met het volgende rekening gehouden
te worden:
(W + H) * 1.5 < 0.9 * N * µ/1.3 (1)
W – invloed windbelasting op de toren (incl. evtl. ballast)
H – overige op de toren inwerkende H-belastingen
N – verticaal naar schuifvlak werkende belasting
µ – wrijvingscoëfficiënt: 0,3 voor staal en beton
De verticaal naar het schuifvlak werkende belasting ontstaat uit het
eigen gewicht G van de torens en de som van de verticale belastingen
F
(incl. eventueel ballast). Uit de ongelijkheid (1) resulteert met µ = 0.3
v
voor de noodzakelijke minimale meerbelasting volgende vergelijking:
F
v, min
Het eigengewicht van de torens kan aan de tabellen voor benodigd
/ 4)
materiaal (hoofdstuk 2) ontleend worden.
Ballast
De windbelasting bestaat uit windbelasting op de toren en de even-
tueel aanwezige ballast.
Als effectief windaangrijpingsvlak voor de toren kan als volgt veron-
dersteld worden:
Basis incl. spindels
Torengedeelte H = 100 cm 0.48 m²
Torengedeelte H = 50 cm
– windbelasting op de ballast bij de voet van de toren
is extra bij de belastingen die op de kopspindels wer-
k
F
< R
d
d
(incl. lastvervanging V/100)
0,4 voor hout op hout
0,5 voor hout op staal
0,8 voor hout op beton
= 7.22 * (W+H) – G (per toren)
Type A
Type B
Type C
0.64 m²
0.82 m²
0.99 m²
0.49 m²
0.56 m²
0.32 m²
0.36 m²
0.45 m²
Type D
Type E
1.17 m²
1.35 m²
0.64 m²
0.73 m²
0.54 m²
0.62 m²