10. Pompinstellingen en pompprestatie
10.1 Relatie tussen pompinstelling en pompprestatie
H
Instelling
Pompcurve
Laagste
PP1
proportionele
druk curve
Hoogste
PP2
proportionele
druk curve
Laagste
CP1
constante druk
curve
Hoogste
CP2
constante druk
curve
III
Toerental III
Inhoud:
10.1 Relatie tussen pompinstelling en
Afbeelding
13
toont de relatie tussen pompinstelling en pompprestatie
d.m.v curven. Zie ook
13.
POWER
ON
AUTO
I
Afb. 13 Pompinstelling in relatie tot pompprestatie
Functie
Het werkpunt van de pomp zal naar boven of beneden verschuiven
op de laagste proportionele-druk curve, zie afb. 13, naar gelang de
warmte vraag.
De opvoerhoogte (druk) daalt bij een verminderde warmtevraag en
stijgt bij een verhoogde warmtevraag.
Het werkpunt van de pomp zal naar boven of beneden verschuiven
op de hoogste proportionele-druk curve, zie afb. 13, naar gelang
de warmte vraag.
De opvoerhoogte (druk) daalt bij een verminderde warmtevraag en
stijgt bij een verhoogde warmtevraag.
Het werkpunt van de pomp zal naar boven of beneden verschuiven
op de laagste constante-druk curve, zie afb. 13, naar gelang de
warmte vraag.
De opvoerhoogte (druk) wordt constant gehouden, onafhankelijk
van de warmtevraag.
Het werkpunt van de pomp zal naar boven of beneden verschuiven
op de hoogste constante-druk curve, zie afb. 13, naar gelang de
warmte vraag in het systeem.
De opvoerhoogte (druk) wordt constant gehouden, onafhankelijk
van de warmtevraag.
De ALPHA2 L draait op een constant toerental en daardoor op een
constante curve.
In toerental III is de pomp ingesteld om onder alle omstandigheden
op een max. curve te draaien. Zie afb. 13.
Snelle ontluchting van de pomp kan worden bereikt door de pomp
voor korte tijd op toerental III in te stellen. Zie
de
pomp.
pompprestatie.
Prestatiecurven.
PP1
CP1
PP2
CP2
II
20
III
Q
9.2 Ontluchten van