6.5.5 Vacuümdrogen
6.6 Koelmiddelleidingen isoleren
RYYQ+RYMQ+RXYQ8~20U7Y1B
VRV IV+ warmtepomp
4P546228-1A – 2019.10
OPMERKING
De aansluitingen op de binnenunits en alle binnenunits moeten ook worden getest
op lekken en op vacuüm. Laat ook, indien aanwezig, alle (lokaal voorzien) kleppen
naar de binnenunits open.
Lektesten en vacuümdrogen moeten worden uitgevoerd voordat de voeding van de
unit wordt ingeschakeld. Zie anders
koelmiddelleidingen" [
Ga als volgt te werk om al het vocht uit het systeem te verwijderen:
1 Vacumeer het systeem minstens 2 uur tot een streefwaarde van – 1 00,7 kPa
(– 1 ,007 bar) (5 Torr absoluut).
2 Controleer of de streefwaarde van het vacuüm minstens 1 uur behouden blijft
nadat de vacuümpomp is uitgeschakeld.
3 Als de streefwaarde niet binnen de 2 uur wordt bereikt of niet 1 uur
behouden blijft, bevat het systeem mogelijk te veel vocht. Breek in dat geval
het vacuüm met stikstofgas tot een meterdruk van 0,05 MPa (0,5 bar) en
herhaal stap 1 tot 3 tot alle vocht verwijderd is.
4 Afhankelijk van of u meteen koelmiddel wil vullen via de koelmiddelvulpoort
of eerst een deel koelmiddel vooraf wil vullen via de vloeistofleiding, opent u
de afsluiters van de buitenunit of laat u ze dicht. Zie
4
bijvullen" [
65] voor meer informatie.
INFORMATIE
Na het openen van de afsluiter is het mogelijk dat de druk in de koelmiddelleidingen
NIET toeneemt. De reden hiervan kan bijv. zijn dat de expansieklep in het circuit van
de buitenunit gesloten is, maar dit vormt GEEN enkel probleem voor de goede
werking van de unit.
Na de lektest en het vacuümdrogen moeten de leidingen worden geïsoleerd. Houd
hierbij rekening met de volgende punten:
▪
Isoleer de aansluitleidingen en koelmiddelaftaksets volledig.
▪
Isoleer altijd de vloeistof- en de gasleidingen (voor alle units).
▪
Gebruik hittebestendig polyethyleenschuim dat bestand is tegen een
temperatuur van 70°C voor de vloeistofleidingen en polyethyleenschuim dat
bestand is tegen een temperatuur van 120°C voor de gasleidingen.
▪
Verstevig de isolatie op de koelmiddelleiding naar gelang de installatie-omgeving.
Omgevingstemperatuur
≤30°C
>30°C
▪
Als condens van op de afsluiter in de binnenunit zou kunnen terechtkomen via
openingen in de isolatie en leidingen doordat de buitenunit hoger staat dan de
binnenunit, dan moet dit worden voorkomen door de aansluitingen af te dichten.
Zie de onderstaande afbeelding.
"6.5.1 Over het controleren van de
4
60] voor meer informatie.
Vochtigheid
75% tot 80% RV
≥80% RV
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
6
Installatie
|
"6.7.2 Over koelmiddel
Minimumdikte
15 mm
20 mm
63