Raadpleeg het hoofdstuk Het oliepeil controleren in de
rubriek Onderhoud.
Figuur 19
2. Plaats de peilstok weer stevig op zijn plaats.
Opmerking: Mors geen olie rond de olievulbuis; de
olie kan op tractieonderdelen druipen en ervoor zorgen
dat de tractie doorslipt.
7
Bandenspanning controleren
Geen onderdelen vereist
Procedure
De banden worden in de fabriek t.b.v. de verzending
opzettelijk te hard opgepompt. Verminder de bandenspanning
in de beide banden tot 116 à 137 kPa.
8
De glijders controleren
Geen onderdelen vereist
Procedure
Raadpleeg het hoofdstuk De glijders controleren en afstellen
in de rubriek Onderhoud.
9
De werking van de
tractieaandrijving controleren
Geen onderdelen vereist
Procedure
VOORZICHTIG
Als de tractieaandrijving niet juist is afgesteld, kan
de machine in de verkeerde richting rijden en letsel
en/of materiële schade veroorzaken.
Controleer aandachtig de tractieaandrijving en stel
deze indien nodig juist af.
1. Start de motor; raadpleeg De motor starten.
2. Stel de toerenregelaar in op R1; raadpleeg De
toerenregelaar bedienen.
3. Druk de linkerhendel (tractie) in naar de handgreep
(Figuur 20).
De machine moet naar achteren rijden. Als de machine
niet beweegt of vooruitrijdt, doe dan het volgende:
A. Laat de tractiehendel los en stop de motor.
B. Maak de draaipen los van de toerenregelaar
(Figuur 11).
C. Draai de draaipen naar beneden (linksom) op de
bedieningsstang van de toerenregelaar (Figuur 11).
D. Maak de draaipen vast aan de toerenregelaar
(Figuur 11).
4. Laat de tractiehendel los.
5. Stel de toerenregelaar in op stand 1; raadpleeg De
toerenregelaar bedienen.
6. Druk de linkerhendel (tractie) in naar de handgreep
(Figuur 20).
De machine moet vooruitrijden. Als de machine niet
beweegt of achteruitrijdt, doe dan het volgende:
12
Figuur 20