Boven elk apparaat moet zich een goed toegankelijk afsluitkraantje bevinden, waarmee de gastoevoer na
afloop van het werk kan worden afgesloten. Controleer na uitvoering van de aansluiting de dichtheid met een
speciale spray voor het opsporen van gaslekken.
Elektrische aansluiting
Controleer voordat u het apparaat aansluit of de netspanning overeenstemt met de spanning waarvoor het
apparaat is uitgerust. Indien er zich verschillen voordoen in de spanningswaarden, voer dan de noodzakelijke
wijzigingen uit volgens het elektrische aansluitschema. De klemmenblokken bevinden zich achter het
bedieningspaneel van de bovenste plaat. Controleer vervolgens de functionaliteit van de aardingsinstallatie en
zorg ervoor dat de aardeleiding aan de aansluitkant langer is dan de overige leidingen. De aansluitkabel moet
een doorsnede hebben die past bij het vermogen van het apparaat en moet minimaal overeenkomen met het
type H05 RN-F. Conform de internationale richtlijnen moet boven het apparaat een meerpolig
schakelmechanisme worden geïnstalleerd met een minimale afstand tussen de contacten van 3 mm, die de
GEEL-GROENE aardeleiding niet mag onderbreken. Dit mechanisme moet in de onmiddellijke nabijheid van het
apparaat worden geïnstalleerd, zijn toegelaten en eigenschappen hebben die overeenkomen met het
vermogen van het apparaat (zie technische eigenschappen).
Vervolgens moet het apparaat worden aangesloten op de EQUIPOTENTIAAL-installatie. Het bijbehorende
klemmenblok bevindt zich in de nabijheid van de opening voor de voedingskabel en is gemarkeerd met een
etiket met een symbool (afb. 6 - blz. 3).
Aansluiting op de waterleiding
De wateraansluiting moet worden uitgevoerd volgens de geldende voorschriften.
Controle van de dichtheid en de gasdruk (afb. 7 - blz. 4).
Voordat u de gasdruk controleert, moet u eerst met een speciale spray de dichtheid van de installatie
controleren tot aan de sproeier. Hierdoor is het mogelijk om vast te stellen of er geen beschadigingen zijn
opgetreden tijdens het transport. Vervolgens controleert u de ingangsdruk met een manometer, een "U'-
vormige buis of een elektronisch instrument met een schaalverdeling van minimaal 0,1 mbar. Om dit uit te
voeren dient u sluitschroef (1) van de drukaansluiting (2) los te draaien en te verbinden met het
meetinstrument. Open het gaskraantje van het apparaat, meet de gasdruk en sluit het kraantje. Koppel het
meetinstrument los en draai de sluitschroef zorgvuldig terug in de drukaansluiting. De gemeten druk moet zich
bevinden tussen de aangegeven minimum- en maximumwaarde:
Blz. 11