4. Het apparaat configureren met hulpprogramma's
Geef een nummer op tussen 1 en 10 voor het IPsec-beleid. Het nummer dat u opgeeft,
bepaalt de positie van het beleid in de IPsec-beleidslijst.
• [Activiteit]
Selecteer of u het beleid in of uit wilt schakelen.
• [Naam]
Voer de naam van het beleid in. Kan tot 16 tekens bevatten.
• [Adrestype]
Selecteer IPv4 of IPv6 als het type IP-adres dat moet worden gebruikt in IPsec-communicatie.
• [Lokaal adres]
Toont het IP-adres van deze printer.
• [Extern adres]
Voer het IPv4- of IPv6-adres in van het appparaat waarmee u wilt communiceren.
Kan tot 39 tekens bevatten.
• [Prefixlengte]
Voer de prefixlengte van het externe adres in met een waarde tussen 1 en 128. Als u deze
instelling leeg laat, wordt automatisch '32' (IPv4) of '128' (IPv6) geselecteerd.
• [Actie]
Geef op hoe de IP-pakketten worden verwerkt:
• [Toestaan]
IP-pakketten worden verzonden en ontvangen zonder toepassing van IPsec.
• [Niet toestaan]
IP-pakketten worden verwijderd.
• [Beveiliging vereisen]
IPsec wordt toegepast op IP-pakketten die zowel worden verzonden als ontvangen.
Als u [Beveiliging vereisen] heeft geselecteerd, moet u de [IPsec-instellingen] en [IKE-
instellingen] configureren.
IPsec-instellingen
• [Encapsulation-type]
Geef het encapsulation-type op:
• [Transport]
Selecteer deze modus om alleen de nettolading van elk IP-pakket te beveiligen wanneer
er wordt gecommuniceerd met apparaten die met IPsec compatibel zijn.
• [Tunnel]
54