4.2.1 Omgevingslucht onafhankelijke modus
Indien de apparaten in een woonomgeving worden
opgesteld, is slechts één van de opstellingsmogelijkhe-
den 1 tot 4 toegestaan.
Opstellingsmogelijkheid 1
De ROTEX GCU compact wordt met de SET GCU1 en de
concentrische LAS-verbindingsleiding SET H of SET K op de
schoorsteen of een installatieschacht aangesloten.
– Aanvoer verbrandingslucht uit de open lucht door de schoor-
steen of een geïnstalleerde pijp.
– Rookgasafvoer in de open lucht middels een uitlaatpijp door
dezelfde buis als de luchttoevoer.
– Verticale minimumafstand tussen uittreden rookgas en de
nok van het dak: 40 cm.
Opstellingsvariant 2
De ROTEX GCU compact staat rechtstreeks onder het dak.
Aansluiting met SET GCU1 en SET L.
– Toevoer verbrandingslucht en afvoer van afvoergas middels
een concentrische dubbele buis.
– Toevoer verbrandingslucht uit de open lucht middels de bui-
tenste ringspleet van de dubbele buis, rookgasafvoer in de
open lucht middels de binnenbuis.
– Verticale minimumafstand tussen uittreden rookgas en de
nok van het dak: 40 cm.
– Minimumhoogte van de uitlaatpijp: 2 m.
Opstellingsvariant 3
De ROTEX GCU compact staat niet rechtstreeks onder het dak.
De dubbele buis voor de toevoer van de verbrandingslucht en de
afvoer van rookgas gaat door de dakconstructie.
– Toevoer verbrandingslucht en afvoer van rookgas middels
een concentrische dubbele buis (zie Opstelvarianten 2).
– Binnen de dakconstructie dient de dubbele buis voor de toe-
voer van de verbrandingslucht en de afvoer van afgas door
een voldoende vuurbestendige veiligheidspijp gevoerd te
worden of bouwkundig van de dakconstructie gescheiden te
zijn.
Opstellingsvariant 4
De ROTEX GCU compact wordt met de SET GCU1 en de LAS-
verbindingsleiding SET H of SET K op het buitenwandsysteem
SET G aangesloten.
– Aanvoer verbrandingslucht uit de open lucht middels de ring-
spleet van de dubbele buis door de buitenwand (van onder
aangezogen).
– Rookgasafvoer in de open lucht middels concentrische buis
door de buitenwand en vervolgens minstens 40 cm boven het
dakoppervlak. Eenmaal buiten dient de buitenste luchtruimte
als warmte-isolatie van de afvoerbuis.
Als de doorvoering door de wand zich op een hoogte
van minder dan een meter boven het maaiveld bevindt,
beveelt ROTEX aan de verbrandingslucht middels een
afzonderlijke aanvoerbuis toe te voeren (montage-
hoogte: ca. 2 m). W8 ZR,
W11 ZR,
15 50 77.00 30
FA ROTEX GCU compact -
15 50 79.00 66 resp.
4
x
Montage en installatie
Opstelvariant 5
Indien de voor rookgasafvoer gebruikte schoorsteen om struc-
turele of wettelijke goedkeurings-redenen niet geschikt is om te-
gelijkertijd ook de verbrandingslucht toe te voeren, moet de ver-
brandingslucht via een aparte leiding worden toegevoerd.
Indien in dat geval de afvoergas-aansluitleiding dubbelwandig is
en wordt omgeven door verbrandingslucht, zijn er geen extra
ventilatie-eisen aan de opstellingsruimte.
– Toevoer verbrandingslucht uit de buitenlucht middels een vol-
doende dichte luchttoevoerleiding door de buitenwand die
direct via de concentrische buitenpijp met de verbindingslei-
ding is verbonden. De toevoerleiding moet zodanig worden
gedimensioneerd dat de aanzuigweerstand bij nominale
belasting minder dan 50 Pa is.
– De verbindingsleiding ussen de ROTEX GCU compact en de
installatie-schoorsteen is van het type dat volledig concen-
trisch is en wordt omspoeld met verbrandingslucht.
4.2.2 Voorwaardelijke onafhankelijk van
omgevingslucht werking
Alternatieve mogelijkheid voor opstellingsvariant 5
Gebruik de ROTEX GCU compact met separate lucht-
toevoer/uitlaatpijpen (systeem met 2 buizen).
– Toevoer verbrandingslucht uit de buitenlucht middels een vol-
doende dichte luchttoevoerleiding door de buitenwand. De
toevoerleiding moet zodanig worden gedimensioneerd dat de
aanzuigweerstand bij nominale belasting minder dan 50 Pa
is.
– Afvoer van rookgas naar de buitenlucht gebeurt via de
schoorsteen of een installatieschacht. Wanneer de verbin-
dingsbuis tussen de ROTEX GCU compact en de installatie-
schacht eenwandig of niet volledig door verbrandingslucht
omspoeld is, is er een ventilatieopening naar de buitenlucht
2
van minimaal 150 cm
vereist.
Door geschikte maatregelen moet worden gezorgd dat de
brander niet kan worden gebruikt wanneer de ventilatieope-
ning gesloten is
– De installatieschacht waarin de uitlaatpijp wordt geplaatst,
moet langs achteren worden verlucht. Daartoe moet aan het
onderste gedeelte een opening voor achterwaartse verluch-
ting van minimaal 150 cm
De dwarsdoorsnede voor deze installatieschacht moet zoda-
nig zijn gedimensioneerd dat tussen de buitenwand van de
uitlaatpijp en de binnenzijde van de installatieschacht de
volgende minimumafstand worden nageleefd:
– bij rechthoekige schachtdoorsnede: 2 cm
– bij ronde schachtdoorsnede: 3 cm.
De opening voor achterwaartse verluchting mag zich niet in
ruimten bevinden waarin onderdruk wordt gegenereerd (bijv.
door gecontroleerde verluchting van de woning, droogkast,
enz.)
2
aanwezig zijn.
15