100
Instrumenten en bedieningsorganen
Auto-instellingen
■ Klimaat- en luchtkwaliteit
Ventilatorregeling: Verandert de
aanjagerregeling. De gewijzigde in‐
stelling wordt actief nadat het con‐
tact uit- en vervolgens weer inge‐
schakeld wordt.
Airconditioning: Activeert of deacti‐
veert de koeling wanneer het con‐
tact wordt ingeschakeld of hanteert
de laatst gekozen instelling.
Autom. ontwasemen: Ondersteunt
het ontvochtigen van de voorruit
door het automatisch selecteren
van de vereiste instellingen en de
automatische aircomodus.
Autom. achterruitverwarming : Ac‐
tiveert de automatische achterruit‐
verwarming.
■ Comfortinstellingen
Volume signaaltonen: Wijzigt het
volume van geluidssignalen.
Autom. wisser achter bij achteruit:
Activeert of deactiveert de automa‐
tische achterruitwisser bij het in‐
schakelen van de achteruitversnel‐
ling.
■ Parkeersensor / botsherkenning
Parkeersensor: Activeert of deacti‐
veert ultrasoonparkeerhulp.
■ Wegverlichting
Duur bij uitstappen: Activeert of
deactiveert de uitstapverlichting en
wijzigt de duur ervan.
Lokalisatielichten: Activeert of
deactiveert de welkomstverlichting.
■ Deurvergrendeling
Automatische ontgrendeling: Acti‐
veert of deactiveert de automati‐
sche portierontgrendelingsfunctie
na uitschakeling van het contact.
Automatische vergrendeling: Acti‐
veert of deactiveert de automati‐
sche portiervergrendelingsfunctie
nadat de auto is weggereden.
Geen vergrendeling bij open deur:
Activeert of deactiveert de automa‐
tische portiervergrendelingsfunctie
wanneer een portier openstaat.
■ Vergrendel / ontgrendel / start op
afstand
Melding bij ontgrendelen : Activeert
of deactiveert het alarmknipper‐
lichtsignaal bij het ontgrendelen.