12.1
Meting met constante meetstroom
Meting starten
voor continue meeting
ingedrukt houden
!
Let op!
U moet altijd het eerst de meetpennen op het meetobject zet-
ten, voordat u op de knop Start
Als het object onder spanning staat, wordt de meting geblok-
keerd als u het eerst de meetpennen aanbrengt.
Als u het eerst op de knop Start
meetpennen op het meetobject zet, spreekt de zekering aan.
Welke van de twee zekeringen aanspreekt, wordt in de pop-up
van de foutmelding door een pijl weergegeven.
Bij een éénpolige meting wordt de waarde telkens als RLO over-
genomen in de database.
De poling kiezen
Display
+ Pool ten opzichte van PE
RLO+
– Pool ten opzichte van PE
RLO–
RLO
Pol ten opzichte van PE
RLO+
RLO–
Automatische ompoling
Na het starten van de meetprocedure meet het apparaat bij auto-
matische ompoling eerst in de ene en dan in de andere stroom-
richting. Bij een continue meting (knop START ingedrukt houden)
vindt de ompoling om de seconde plaats.
Als bij de automatische ompoling het verschil tussen RLO+ en
RLO– groter is dan 10%, dan worden de waarden RLO+ en RLO–
in plaats van RLO in beeld gebracht. De grootste waarde van
RLO+ en RLO– staat telkens bovenaan en wordt in de database
overgenomen als waarde RLO.
Beoordeling van de meetresultaten
Verschillende resultaten bij de meting in beide stroomrichtingen
duiden op spanning op het meetobject (bv. thermospanningen of
elementspanningen).
Vooral in installaties waarin de beveiligingsmaatregel „overstroom-
beveiliging" (vroeger nulstelling) zonder gescheiden aardleiding
wordt toegepast, kunnen de meetresultaten worden vervalst door
parallel geschakelde impedanties van gebruiksstroomkringen en
door compensatiestromen. Ook weerstanden die tijdens de
meting veranderen (bv. inductiviteiten) of ook een slecht contact
kunnen de oorzaak zijn van een verkeerde meting (dubbele weer-
gave).
Om ervoor te zorgen dat u concrete meetresultaten krijgt, moet
de oorzaak van de fout worden gevonden en verholpen.
Meet de weerstand in beide richtingen om de oorzaak van de
meetfout te vinden.
Tijdens de weerstandsmeting worden de batterijen van het appa-
raat sterk belast. Druk bij de meting met stroomloop in een rich-
ting niet langer op de knop START
48
▼
drukt.
▼
drukt en vervolgens de
Voorwaarde
geen
geen
als RLO 10 %
als RLO > 10 %
▼
dan nodig is voor de meting.
Opmerking
Laagohmige weerstanden meten
De weerstanden van meetkabel en meetadapter (2-polig)
worden door de meting in vierdraadstechniek automa-
tisch gecompenseerd en worden niet meegerekend in
het meetresultaat. Als u echter een verlengingsleiding
gebruikt, dan moet u de weerstand ervan meten en hem
aftrekken van het meetresultaat.
Weerstanden die pas na een „inslingerprocedure" een
stabiele waarde bereiken, mag u niet met automatische
ompoling meten, maar na elkaar met positieve en nega-
tieve polariteit.
Weerstand waarvan de waarden bij een meting kunnen
veranderen, zijn bijvoorbeeld:
– weerstanden van gloeilampen waarvan de waarden
veranderen
op basis van de opwarming
door de meetstroom
– weerstanden met een hoog inductief aandeel
– overgangsweerstanden op contactpunten
Evaluatie van de meetwaarden
Zie Tabel 4 op pagina 88.
Bepalen van leidinglengten van gangbare koperleidingen
Als u na de weerstandsmeting op de knop HELP drukt, dan wor-
den voor gangbare dwarsdoorsneden de respectievelijke lei-
dinglengten berekend en in beeld gebracht.
In geval van verschillende resultaten in beide stroomrichtingen
vervalt de weergave van leidinglengten. In dit geval is er blijkbaar
sprake van capacitieve of inductieve aandelen die de berekening
vervalsen.
Deze tabel geldt uitsluitend voor leidingen van normaal in de han-
del verkrijgbaar leidingkoper en kan niet voor andere materialen
(bv. aluminium) worden gebruikt!
GMC-I Messtechnik GmbH