10.8
Meting van de aardingsweerstand batterijgevoed „gebruik op oplaadbare batterijen" – 4-polig (alleen MPRO & MXTRA)
Vierdraadsprocedure
PROFITEST MPRO, PROFITEST MXTRA
De vierdraadsprocedure wordt gebruikt bij een hoge weerstand
van de toevoerleiding van de aardelektrode naar de apparaataan-
sluiting.
Bij deze schakeling wordt de weerstand van de toevoerleiding van
de aardelektrode naar de klem „E" van het apparaat niet meege-
meten.
H
Figuur 10.8.1 Meting van de aardingsweerstand volgens de
vierdraadsprocedure
Aansluiting
➭ Zet de pennen voor de sonde en de hulpaardelektrode op
minstens 20 m resp. 40 m afstand van de aardelektrode, zie
afbeelding boven.
➭ Zorg ervoor dat er geen hoge overgangsweerstanden tussen
de sonde en de grond zijn.
➭ Monteer de adapter PRO-RE (Z501S) op de teststekker.
➭ Sluit de sonde, de hulpaardelektrode en de aardelektrode aan
via de banaanbussen van 4 mm van de adapter PRO-RE.
Let hierbij op het opschrift van de banaanbussen!
Opmerking
De aardelektrode wordt bij de vierdraadsprocedure met
twee gescheiden meetleidingen verbonden met de klem-
men „E" resp. „ES". De sonde wordt aangesloten op klem
„S" en de hulpaardelektrode op klem „H".
38
H
S
ES
E
20 m
20 m
S
E
Opmerking
Om shunts te verkomen moeten de meetleidingen goed
geïsoleerd zijn. De meetleidingen mogen niet worden
gekruist of over een lange afstand parallel met elkaar ver-
lopen. Hierdoor wordt de invloed van koppelingen tot een
minimum beperkt.
Meetfunctie kiezen
R
E
Gebruiksmodus kiezen
De gekozen bedrijfsmodus wordt geïnverteerd weer-
gegeven: wit batterijsymbool op zwarte achtergrond.
Parameter instellen
❏ Meetbereik: AUTO, 50 k, 20 k, 2 k, 200 , 20
❏ Aansluitingstype: 4-polig
❏ Overzetverhouding: hier niet van belang
❏ Afstand d (voor meting
): hier niet van belang
E
Meting starten
Spanningstrechter
U weet of de locaties van sonde en hulpaardelektrode geschikt
zijn als u het verloop van de spanning resp. spreidingsweerstand
van de bodem bekijkt.
De meetstroom die vanuit de aardingsmeter door de aardelek-
trode en hulpaardelektrode wordt gestuurd, genereert een poten-
tiaalvereffening in de vorm van een spanningstrechter(vgl. Figuur
10.8.3 pagina 39) om de aardelektrode en de hulpaardelektrode
heen. De weerstandsverdeling verloopt net als de spanningsver-
deling.
De spreidingsweerstanden van de aardelektrode en hulpaardelek-
trode zijn meestal verschillend. De twee spannings- resp. weer-
standstrechters zijn daarom niet symmetrisch.
Spreidingsweerstand van aardelektroden met geringe extensie
Om de spreidingsweerstand van aardelektroden op een juiste
manier te meten is de opstelling van de sonde en hulpaardelek-
trode van essentieel belang.
De sonde moet in de zogenaamde neutrale zone (referentieaarde)
tussen de aardelektrode en hulpaardelektrode worden geplaatst
(vgl. Figuur 10.8.2 pagina 39).
De spannings- resp. weerstandscurve verloopt daarom vrijwel
horizontaal binnen de neutrale zone.
Voor het kiezen van de juiste weerstanden voor sonde en hul-
paardelektrode gaat u als volgt te werk:
➭ Sla de hulpaardelektrode in de grond op een afstand van ca.
40 m van de aardelektrode.
GMC-I Messtechnik GmbH