5.2.1 LAN-verbinding
Het instrument is in de fabriek geconfigureerd met twee subnetwerken. Deze configuratie gebruikt de
twee ethernetpoorten afzonderlijk: één voor internettoegang en de andere voor TCP/IP-gebaseerde
veldbuscommunicatie met PLC/SCADA. Raadpleeg
van de ethernetpoort te wijzigen en de poort te gebruiken voor het delen van het netwerk.
1. Gebruik een door de gebruiker voorziene ethernetkabel (M12 naar RJ45) om de controller aan te
sluiten op een apparaat met internetverbinding. Raadpleeg
connectoren
op pagina 13.
Opmerking: Sluit de ethernetkabel aan op de juiste ethernetaansluiting.
2. Sluit de controller aan op een PC of laptop. Open de webserver-applicatie. Raadpleeg
Webserver-applicatie
3. Ga naar de pagina ethernet-configuratie en configureer de LAN-verbinding.
Opmerking: Er is geen internetverbinding nodig om deze configuratie uit te voeren.
4. Open de webbrowser op de PC. Voer het hierna genoemde IP-adres in om verbinding te maken
met de SC4200c-controller: "http://192.168.165.30"
5. Selecteer het menu Ethernet.
a. Als het klantennetwerk Dynamic Host Configuration Protocol (DHCP) ondersteunt, gebruikt u
de instelling Obtain an IP address automatically (Verkrijg automatisch een IP-adres).
b. Als het klantennetwerk DHCP niet ondersteunt, gebruikt u de instelling Use the following IP
address (Gebruik het volgende IP-adres) en voltooit u de instellingen met IP-adressen die
door de netwerkbeheerder worden geleverd.
De controller is in de fabriek geconfigureerd met twee verschillende subnetten voor de
ethernetpoorten:
• Poort 1 (fec0): Ethernet-interface voor LAN-verbinding met dynamisch IP-adres (standaard)
• Poort 2 (fec1): Ethernet-interface voor Ethernet-gebaseerde veldbus met statisch IP-adres
192.168.165.20 (standaard)
Opmerking: Controleer of de instelling voor het delen van netwerkverbinding is uitgeschakeld om gebruik te
maken van de ethernetpoort voor Modbus TCP/IP-communicatie. Configureer de parameters voor de
ethernetpoort om ze aan te passen aan de Modbus TCP/IP master-configuratie (PLC).
6. Selecteer de juiste IP-instelling (dynamisch of statisch). Voer indien nodig de juiste instellingen in
op basis van de netwerktopologie: IP-adres, subnetmasker en standaardgateway.
7. Selecteer Network connection sharing (Netwerkverbinding delen) om de internetverbinding van
het instrument te delen met andere controllers.
Opmerking: Als deze instelling is geselecteerd, worden de twee poorten samengevoegd en is slechts één
poortconfiguratie nodig. Met deze configuratie wordt de ethernetpoort gebruikt voor het delen van het netwerk.
8. Selecteer Apply (Toepassen) om de instellingen op te slaan.
5.2.1.1 LAN delen
Het instrument kan worden geconfigureerd als een ethernetswitch. Wanneer de configuratie voor het
delen van het netwerk is ingeschakeld, kan een controller met internetverbinding de verbinding met
andere controllers delen. Raadpleeg
De pagina ethernet-configuratie configureert slechts één ethernetpoort. Raadpleeg
op pagina 32.
Opmerking: Wanneer de configuratie voor het delen van een netwerk tussen meerdere controllers is ingeschakeld
en een controller in de keten offline gaat, gaan alle controllers daarna ook offline.
32 Nederlands
op pagina 29.
Afbeelding
LAN delen
op pagina 32 om de configuratie
Elektrische aansluitingen en
18. De twee ethernetpoorten delen de configuratie.
LAN-verbinding