Potentieel gevaar van elektrische schok. De aansluitklemmen voor netvoeding en relais
worden alleen voor enkelvoudige draadaansluiting ontworpen. Gebruik niet meer dan één
draad in elke aansluitklem.
Potentieel brandgevaar. Schakel de gemeenschappelijke relaisaansluitingen of de
jumperdraad van de netvoedingsaansluiting binnen in het instrument niet in serie.
Explosiegevaar. Deze handleiding is uitsluitend bedoeld voor installatie van de unit in
een niet-gevaarlijke omgeving. Voor installatie van de unit in een gevaarlijke omgeving
mogen uitsluitend de instructies en de goedgekeurde controletekening in de handleiding
voor installatie in gevaarlijke omgevingen worden gevolgd.
Brandgevaar. Relaisbelastingen moeten resistent zijn. Beperk de stroom naar het relais
altijd met een externe zekering of onderbreker. Volg de classificeringen voor relais op uit
het hoofdstuk Specificaties.
Zorg dat de kabelmantel door de binnenzijde van de behuizing loopt om de
milieuclassificatie van de behuizing te behouden.
Het instrument heeft twee niet-bekrachtigde relais, beide met een enkelpolige wisselcontact. De
status van elk relais verandert als de geselecteerde triggervoorwaarde voor het relais plaatsvindt.
De relaisklemmen bevinden zich achter een hoogspanningsbarrière in de controllerbehuizing.
Verwijder de barrière niet wanneer voeding wordt geleverd aan de relaisklemmen. Lever geen
voerding aan de relaisklemmen wanneer de barrière niet is geïnstalleerd.
Sluit elk relais indien nodig aan op een regelapparaat of een alarmapparaat. Raadpleeg
Afbeelding 11
en
Tabel 4
triggervoorwaarde voor elk relais te selecteren.
Raadpleeg
Specificaties
en van de laagspanningsingangs-/uitgangscircuits.
De grootste draaddikte waarvoor de voedings- en relaispluggen geschikt zijn is 1,5 mm
De relaisklemmen zijn geschikt voor aders met een doorsnede van 0,75 tot 1,5 mm
(afhankelijk van de toegepaste belasting). Gebruik draden met een isolatieklasse van 300 V AC of
hoger. Steek elke draad zo ver in de juiste aansluitklem dat de isolatie zich tegen de connector
bevindt en er geen draadgedeelte blootligt. Na het aanbrengen voorzichtig aandrukken, zodat er een
goede aansluiting is. Verwijder indien nodig de stekker van de PCBA voor eenvoudigere bedrading
van de aansluitklemmen. Flexibele snoeren moeten beschikken over een krimpfitting of een
pinaansluiting aan het uiteinde.
Opmerking: Zorg dat alle kabels onder de aangegeven kabellimiet op de PCBA blijven om storingen met de
hoogspanningsbarrière te voorkomen.
De stroom naar de relaiscontacten moet 5 A (alleen weerstandsbelasting), 1250 VA 125 W (alleen
weerstandsbelasting) of minder zijn. Zorg ervoor dat een tweede schakelaar beschikbaar is om de
voeding naar de relais ter plaatse te onderbreken in geval van nood of onderhoud.
Gebruik de relais alleen bij hoogspanning (meer dan 30 V-RMS en 42,2 V-PEAK of 60 VDC). De
maximale schakelspanning is 250 VAC. Configureer geen combinatie van hoog en laag voltage.
W A A R S C H U W I N G
W A A R S C H U W I N G
W A A R S C H U W I N G
V O O R Z I C H T I G
L E T O P
voor het aansluiten van de relais. Gebruik de MSM-software om de
op pagina 3 voor de relaisspecificaties. De relais zijn van elkaar geïsoleerd
2
(16 AWG).
2
(18 tot 16 AWG)
Nederlands 19