●
De materiaalcompatibiliteit van de gebruikte com-
ponenten met het antivriesmengsel moet gega-
randeerd zijn
8.2 Verwarmingscircuit doorspoelen,
vullen en ontluchten
De afvoerleiding van de veiligheidsklep is aange-
sloten.
► Let erop dat de drempeldruk van de veiligheids-
klep niet wordt overschreden.
AANWIJZING
Ter ondersteuning van de spoel- en ontluch-
tingsprocedure kan ook het ontluchtingspro-
gramma van de regelaar genomen worden.
Door het ontluchtingsprogramma is het mo-
gelijk om afzonderlijke circulatiepompen en
ook de omschakelklep aan te sturen.
1.
Installatie steeds op het hoogste punt ontluchten.
2.
Warmtepomp aan de condensor en bij gebruik
van warm gas aan de desuperheater ontluchten.
1 Desuperheater ontluchten (gebruik van heet
gas)
2 Ontluchting condensor
3 Ontluchting condensor
4 Legen condensor
Technische wijzigingen voorbehouden | 83059700jNL | ait-deutschland GmbH
9
Hydraulische aansluitingen
isoleren
Hydraulische leidingen in overeenstemming met de lo-
kale voorschriften isoleren.
1.
Open de afsluiters.
2.
Voer een drukproef uit en controleer de dichtheid.
3.
Isoleer de externe, plaatselijke buisleidingen.
4.
Isoleer alle aansluitingen, armaturen en leidingen.
5.
Als het apparaat voor de koeling onder 18 °C wordt
gebruikt, moet de isolatie dampdiffusiedicht zijn.
6.
Als bij het apparaat gebruik wordt gemaakt van
warm gas, moet de isolatie bij de betreffende lei-
dingen en componenten tot 90 °C temperatuurbe-
stendig zijn.
7.
Isoleer de condensaatafvoer vorstvrij.
8.
Het apparaat aan alle zijden volledig gesloten zijn
om bescherming tegen knaagdieren te garanderen.
10 Overstortventiel instellen
AANWIJZING
● De handelingen in dit hoofdstuk zijn alleen
bij een seriële buffervataansluiting nood-
zakelijk.
● Voer de werkstappen snel uit, want anders
kan de maximale retourtemperatuur wor-
den overschreden en gaat de warmtepomp
in hogedrukstoring.
● Indien de instelknop aan het overstortven-
tiel naar rechts wordt gedraaid, wordt het
temperatuurverschil (de spreiding) groter,
bij een draai naar links kleiner.
De installatie werkt in de verwarmingsmodus (het
beste in koude toestand).
1.
Bij een lage stooklijn: zet de installatie op "gefor-
ceerde verwarming" ( gebruiksaanwijzing van
de verwarmings- en warmtepompregelaar).
2.
Sluit de ventielen naar het verwarmingscircuit.
3.
Let erop dat de volledige volumestroom via het
overstortventiel wordt geleid.
4.
Lees aan de verwarmings- en warmtepomprege-
laar de aanvoer- en retourtemperatuur af ( ge-
bruiksaanwijzing van de verwarmings- en warm-
tepompregelaar).
15