2.8
Elektrische voeding
Het
toestel
moet
aangesloten
voedingspanning van 220/240 V, enkelfasig en met een
goede aarding.
DE CONSTRUCTEUR
VOOR ALLE SCHADE VEROORZAAKT DOOR HET
NIET AANSLUITEN VAN HET TOESTEL AAN EEN
PASSENDE AARDING.
Plaats, in de nabijheid van het toestel, een bipolaire
schakelaar om het toestel buiten werking te zetten. Sluit
de voedingskabel van het toestel aan overeenkomstig
volgens de wetten van het land waar het toestel
geplaatst werd.
In het geval dat de elektrische kabel moet vervangen
worden, gebruik dan enkel een kabel met dezelfde
eigenschappen (kabel H05 VV-F-3x1).
2.9
Ontsteking
Voer de volgende controles uit alvorens de boiler in te
schakelen:
• Het toegevoerde gas moet overeenkomen met het
gas waarvoor het toestel is voorzien.
• De geldende installatienormen voor deze toestellen
moeten worden gerespecteerd, vooral voor wat een
juiste aansluiting betreft aan de rookgasafvoer en
aan de gasleiding.
• Controleer of het elektrisch net werd aangesloten op
een aarding overeenkomstig met de huidige normen.
• De gaskranen op de gasmeter en in de buurt van de
boiler moeten open staan.
• Het voorraadvat moet gevuld zijn met water (tijdens
het vullen moet u alle kranen van warm water
openen om de lucht in de boiler te laten verwijderen).
2.10 Aansluiting van meerdere toestellen
Wanneer het nodig is meerdere toestellen aan te sluiten,
voorzie dan dat ze goed kunnen werken, zowel elk
afzonderlijk, als allemaal tegelijk en in alle mogelijke
combinaties.
Dit is mogelijk door de plaatsing van stopkranen in het
hydraulisch circuit. Door ze te openen of te sluiten is het
mogelijk te beslissen hoeveel toestellen gebruikt zullen
worden volgens de werkelijke behoefte van het ogenblik
(bijvoorbeeld: tussen laag- en hooseizoen, periodes van
piekverbruik, herstelling van een toestel enz.).
2 – INSTRUCTIES VOOR DE INSTALLATIE
worden
op
IS NIET AANSPRAKELIJK
fig. 2.9/1
Twee
toestellen
in parralel
een
2.11 Het opsporen van storingen
De waakvlam brandt niet:
• De gaskraan staat dicht of er is geen gas in het
aardgasnet
• De waakvlaminspuiter is vervuild
• De ontstekingskabel is beschadigd of is niet goed
aangesloten aan de ontstekingselektrode
De waakvlam blijft niet branden:
• De gasdruk van de waakvlam iets verhogen a.d.h.v.
een schroef die zich op het gasblok bevindt
• Het thermokoppel is beschadigd of slecht geplaatst
• Het gasblok is beschadigd (te vervangen)
• De veiligheidsthermostaat (max watertemperatuur)
onderbreekt het thermokoppel
De hoofdbrander ontsteekt met geluid:
• De waakvlaminspuiter is vervuild
• De waakvlam is slecht geregeld (regel het debiet –
paragraaf 2.6)
• De waakvlam is slecht geplaatst
De
waakvlam
ontsteekt niet.
• De bedieningsknop van het gasblok is niet in de
stand "branden"
• Er is geen elektrische voeding
• De spoel van het gasblok is onderbroken (te
vervangen)
• Het gasblok is beschadigd (te vervangen)
• De
veiligheidsthermostaat
onderbreekt het toestel en het rode lampje licht op E
(fig.1.5/1). Draai de knop los C (fig. 1.5/1) en schakel
de thermostaat manueel terug in. OPGELET: Als dit
probleem zich nog eens voordoet schakel dan het
toestel uit. (door de gaskraan te sluiten) en raadpleeg
de dienst na verkoop.
Terwille van de veiligheid en de garantie van het toestel
raden we aan enkel wisselstukken te gebruiken die
geleverd worden door de constructeur en zich tot de
erkende servicediensten te wenden.
27
fig. 2.9/2
Toestel in serie
met
voorraadvat
brandt,
maar
de
hoofdbrander
van
de
een
rookgassen