168
Rijden en bediening
Keuzehendel
P : parkeerstand, de wielen zijn
geblokkeerd, alleen inschakelen
wanneer de auto stilstaat en de
handrem is aangetrokken
R : achteruitversnelling, alleen
inschakelen wanneer de auto
stilstaat
N : neutrale stand
D : automatische modus
M : handgeschakelde modus
< : opschakelen in handgescha‐
kelde modus
] : terugschakelen in handgescha‐
kelde modus
De keuzehendel staat geblokkeerd in
P. U kunt deze alleen bewegen
wanneer het contact aan staat, u de
ontgrendeltoets op de keuzehendel
indrukt en het rempedaal intrapt.
Drukt u het rempedaal niet in, dan
brandt de controlelamp j.
Staat de keuzehendel niet in P
wanneer u het contact uitschakelt,
dan knippert controlelamp j.
Druk op de ontgrendelknop om P of
R in te schakelen.
De motor start alleen wanneer de
hendel in stand P of N staat. Wanneer
de stand N is geselecteerd, trapt u de
rem in of trekt u de handrem aan alvo‐
rens te starten.
Tijdens het schakelen geen gas
geven. Gas- en rempedaal nooit
gelijktijdig bedienen.
Wanneer een versnelling is ingescha‐
keld en de rem wordt losgelaten, rijdt
de auto langzaam weg.
Afremmen op de motor
Om bij het afdalen van een helling op
de motor af te remmen, tijdig een
lagere versnelling selecteren; zie
handmatige modus.
Auto heen en weer schommelen
Het is alleen toegestaan de auto heen
en weer te schommelen als de auto is
vastgereden in zand, modder of
sneeuw. Beweeg de keuzehendel
meermaals tussen stand D en R heen
en weer. Motor niet te hoge toeren
laten maken en snel optrekken voor‐
komen.