166
Rijden en bediening
1. Rijd gelijkmatig gedurende
10 minuten en zorg daarbij dat
de rijsnelheid altijd meer dan
20 km/u is.
2. Als het systeem detecteert dat er
AdBlue bijgetankt is, verdwijnen
de actieradiusbeperkingen i.v.m.
AdBlue.
Roep de hulp van een werkplaats in
als het systeem nog steeds niet
detecteert dat er AdBlue bijgetankt
is.
Bij het bijtanken van AdBlue bij
temperaturen van minder dan
-11 °C wordt dit wellicht niet door het
systeem gedetecteerd. Parkeer de
auto in dat geval op een locatie met
een hogere buitentemperatuur
totdat de AdBlue weer vloeibaar
wordt.
Let op
Bij het losschroeven van de tankdop
van de vulpijp kunnen er ammoniak‐
dampen vrijkomen. Adem deze
dampen niet in, omdat ze scherp
geuren. Eventueel ingeademde
dampen zijn onschadelijk.
Tank de AdBlue-tank helemaal vol.
Doe dit als het waarschuwingsbericht
over het voorkomen van opnieuw
starten van de motor al is versche‐
nen.
Zet de auto op een vlakke onder‐
grond.
De vulopening voor AdBlue zit achter
de tankklep, rechtsachter op de auto.
De tankklep kan alleen bij een
ontgrendelde auto worden geopend.
1. Sleutel uit contactslot verwijde‐
ren.
2. Sluit alle portieren om ammonia‐
dampen in het interieur te voorko‐
men.
3. Ontgrendel de tankklep door
tegen de klep te duwen 3 211.
4. Schroef de tankdop van de
vulpijp.
5. Open de AdBlue-jerrycan.
6. Sluit een uiteinde van de slang
aan op de jerrycan en schroef het
andere uiteinde op de vulpijp.
7. Til de jerrycan op totdat deze leeg
is of totdat er niets meer uit de
jerrycan stroomt. Dit kan zo'n vijf
minuten duren.
8. Zet de jerrycan op de grond om de
slang te laten leeglopen, wacht 15
seconden.
9. Schroef de slang van de vulpijp.
10. Breng de tankdop aan en schroef
deze rechtsom vast.