Achterlichten
De achterlichten branden samen met
het dim-/grootlicht en de zijmarke‐
ringslichten.
Automatische verlichting
Wanneer de automatische verlichting
is ingeschakeld en de motor loopt,
wordt er automatisch gewisseld
tussen dagrijlicht en automatische
verlichting afhankelijk van het omge‐
vingslicht en de informatie afkomstig
van het regensensorsysteem.
Dagrijlicht 3 139.
Automatische
koplampinschakeling
Wanneer het omgevingslicht zwak is,
worden de koplampen ingeschakeld.
De koplampen worden ook ingescha‐
keld als de ruitenwissers enkele
slagen geactiveerd zijn.
Tunneldetectie
Bij het inrijden van een tunnel worden
de koplampen onmiddellijk ingescha‐
keld.
Grootlicht
Verlichting
Duw tegen de hendel om van dimlicht
op grootlicht over te schakelen.
Trek aan de hendel om het grootlicht
uit te schakelen.
Grootlichtassistentie 3 140.
Grootlichtassistentie
Deze functie maakt dat het grootlicht
's avonds en wanneer u sneller rijdt
dan 40 km/u als de hoofdrijverlichting
kan worden gebruikt.
Het systeem schakelt automatisch
naar dimlicht wanneer:
● De camera of een sensor in de
voorruit de lampen van tegen- of
voorliggers detecteert.
● De rijsnelheid daalt tot onder
20 km/u.
● Het mistig is of sneeuwt.
● In stadsverkeer wordt gereden.
Zodra er geen beperkingen meer
worden herkend, schakelt het
systeem het grootlicht weer in.
137