Veiligheid tijdens het bedrijf
26
Veiligheid
4.2.3
Controles
Voor een veilig en storingsvrij bedrijf dient u de volgende punten in acht te nemen:
•
Controleer voor aanvang van de werkzaamheden de bedrijfsveilige toestand van
de wiellader.
•
Zorg dat u voor aanvang van de werkzaamheden vertrouwd bent met de werkom-
geving. Tot de werkomgeving behoren bijvoorbeeld de hindernissen in de werk- en
de transportzone, het draagvermogen van de ondergrond en de noodzakelijke
afscherming van de bouwplaats van de openbare weg.
•
Zorg dat u voor aanvang van de werkzaamheden vertrouwd bent met de bedie-
ningselementen van de wiellader.
•
Controleer voor aanvang van de werkzaamheden de werking van de besturing en
de remmen.
•
Controleer de hydraulische installatie, met name de hydraulische slangleidingen, in
regelmatige intervallen op beschadigingen en lekkages. Verhelp geconstateerde
gebreken onmiddellijk.
•
Controleer in regelmatige intervallen of de waarschuwingslabels en instructies op
de wiellader compleet en leesbaar zijn. Reinig regelmatig de waarschuwingslabels
en vervang deze zo nodig.
4.2.4
Rijbedrijf
Om beschadigingen en ongevallen te voorkomen, dient u de volgende punten in acht
te nemen:
•
Start en bedien de wiellader vanaf de bestuurdersplaats. Uitsluitend de bestuurder
mag zich in de bestuurderscabine bevinden.
•
Voorafgaand aan het rijden zet u toebehorenonderdelen vast op de wiellader tegen
omlaag vallen.
•
Beweeg uitrustingsstukken die aan de wiellader zijn gemonteerd zo laag mogelijk
over de grond, met name bij heuvelop rijden.
•
Rij nooit met een uitgeschoven laadschoparm.
•
Verlaat de bestuurderscabine pas wanneer de bedrijfsmiddelen/uitrustingsstukken
op de grond geplaatst of beveiligd zijn.
•
Beveilig de wiellader tijdens het verlaten in principe tegen wegrollen en ongeoor-
loofd gebruik.
•
Zet de wiellader tijdens werkpauzes en aan het einde van een ploegendienst op
een zo vlak mogelijke ondergrond met voldoende draagvermogen.
•
Rij niet dwars op hellingen en vermijd plotselinge stuurbewegingen.
•
Transporteer de last bij steile hellingen en stijgingen het liefst langs de bergzijde.
•
Schakel voor het berijden van een helling of een stijging de rijsnelheid naar de
laagste rijstand.
•
Vermijd het achteruitrijden over langere afstanden.
•
Laat u bij slecht zicht instrueren door een tweede persoon.
•
Houd bij het passeren van viaducten, bruggen, tunnels, bovengrondse leidingen of
andere hoogtebegrenzingen altijd voldoende afstand aan.
AZ 150f Originele bedieningshandleiding 27-4-2016 5400936 0 SERIE NL