7. Bijlage
Verzending met IPsec
Het apparaat ondersteunt het IPsec-protocol voor veiligere communicatie. Wanneer toegepast, codeert
IPsec gegevenspakketten op de netwerklaag met een gedeelde sleutelcodering. Het apparaat gebruikt
uitwisseling van coderingssleutels om een gedeelde sleutel te maken voor zowel afzender als
ontvanger. Voor nog betere beveiliging kunt u de gedeelde sleutel ook verlengen op basis van een
geldigheidsperiode.
• IPsec wordt niet toegepast op gegevens die zijn verkregen via DHCP, DNS of WINS.
• De met IPsec compatibele besturingssystemen zijn Windows XP SP2, Windows Vista/7, Windows
Server 2003/2003 R2/2008/2008 R2, Red Hat Enterprise Linux WS 4.0 en Solaris 10. Een
aantal instellingen worden echter door sommige besturingssystemen niet ondersteund. Zorg ervoor
dat de IPsec-instellingen die u opgeeft, overeenkomen met de IPsec-instellingen van het
besturingssysteem.
• Als u geen toegang hebt tot Web Image Monitor vanwege problemen met de IPsec-configuratie,
schakel dan IPsec op het tabblad [Netwerk 2] onder [Printerconfiguratie] uit met behulp van Smart
Organizing Monitor. Open vervolgens Web Image Monitor.
• Voor meer informatie over het opgeven van de IPsec-instelling met Web Image Monitor, zie
Pag.47 "Web Image Monitor gebruiken".
• Voor meer informatie over het in- en uitschakelen van IPsec met behulp van Smart Organizing
Monitor raadpleegt u Smart Organizing Monitor Help.
Codering en verificatie door IPsec
IPsec bevat twee hoofdfuncties: de coderingsfunctie die zorgt voor de beveiliging van de gegevens en
de verificatiefunctie waarmee de zender van de gegevens en de integriteit van de gegevens wordt
geverifieerd. De IPsec-functie van dit apparaat ondersteunt twee beveiligingsprotocollen: het ESP-
protocol dat beide IPsec-functies tegelijkertijd inschakelt en het AH-protocol dat alleen de
verificatiefunctie inschakelt.
ESP-protocol
Het ESP-protocol biedt een veilige verzending via zowel codering als verificatie. Dit protocol biedt
geen headerverificatie.
• Voor een succesvolle codering moeten zowel de zender als de ontvanger hetzelfde
coderingsalgoritme en dezelfde coderingssleutel instellen. Het coderingsalgoritme en de
coderingssleutel worden automatisch opgegeven.
• Voor een succesvolle verificatie moeten de zender en de ontvanger hetzelfde
verificatiealgoritme en dezelfde verificatiesleutel instellen. Het verificatiealgoritme en de
verificatiesleutel worden automatisch opgegeven.
96