Dieptemeting : Niet-metalen leidingen met gebruik van de sonde / signaalhaspel
(alleen DXL3)
OPMERKING De volgende uitleg is van toepassing op alle sondes en signaalhaspels bij de uiteinde-meting.
1. Pinpoint de exacte plaats van de sonde zoals beschreven in het hoofdstuk 'Niet-metalen
geleiders'. Let goed op dat de Kabeldetector zich direct boven de sonde bevindt en niet één
van de twee 'spook'-signalen meet.
2. Houd de Kabeldetector verticaal op de grond, IN LIJN met de sonde of signaalhaspel.
3. BELANGRIJK - Druk de diepteknop tweemaal in en houd deze bij de tweede keer
ingedrukt, om zodoende de sonde zoekstand te selecteren. In het display zal het woord
'SONDE' knipperend worden aangegeven, evenals de diepte. Als het woord sonde niet in
beeld komt zal de diepte-aanduiding niet nauwkeurig zijn.
Dieptemeting : foutaanduidingen van niet-metalen leidingen met gebruik van sondes
en signaalhaspels.
De Kabeldetector kan de volgende foutmeldingen geven indien een dieptemeting wordt
uitgevoerd op de sonde of signaalhaspel.
1. 000 - De sonde of signaalhaspel ligt te ondiep – op minder dan 0,2 meter – om de diepte
nauwkeurig te kunnen vaststellen. Het zou mogelijk moeten zijn de diepte te bepalen door
de Kabeldetector omhoog te bewegen en vervolgens de diepte opnieuw uit te lezen.
2. 888 - De sonde of signaalhaspel ligt te diep om de diepte te bepalen óf er is geen signaal.
3. LO - Het signaal van de sonde of signaalhaspel is niet sterk genoeg om op de Kabeldetector een betrouwbare
diepte-aanduiding te krijgen.
4. OL - 'Overload' ; het signaal van de sonde of signaalhaspel is voor de Kabeldetector te sterk om een betrouwbare
uitlezing te krijgen.
37