4. Bevestiging
Laat de instelling van het nulpunt toe en de bevestiging van de
meetgevoeligheid van de detectoren eens het ijken is voltooid.
Afbeelding 48: Nulpuntinstelling (links) en gevoeligheid (rechts).
Bedieningsmodus
Selectie van de detector
1. Selecteer de detector voor het ijken met behulp van de toetsen vorige
detector en volgende detector en druk op Valider (Bevestigen).
Nulpuntinstelling
1. Het bevel Zoom is actief.
2. Selecteer de gewenste zone van de curve met de toetsen en →. Druk
op Zoom + tot de activering van de opdracht Zéro (Nul). Pas eventueel de
positie van de cursor zodanig aan dat de melding OK verschijnt wat
aangeeft dat de weerhouden ruimte voldoende stabiel is.
3. Druk op om het opschrift Zéro (Nul) te selecteren
4. Bevestig de nulpuntinstelling door op Valider zéro (Nulpunt bevestigen)
te drukken.
5. De functie Sens. (Gevoeligheid) is tevens actief.
Indien de gevoeligheid niet ingesteld dient te worden, druk op en op FIN
(EINDE), na het bericht "Wenst u enkel de nul van de detector in te
stellen ?", drukt u op Valider calib (Kalibratie bevestigen). Enkel de
nulpuntinstelling van de detector wordt uitgevoerd.
Indien de gevoeligheid dient ingesteld te worden, ga direct naar de
volgende paragraaf.
Instellen van de gevoeligheid
1. Het bevel Sens. (Gev.) is actief.
2. Selecteer de gewenste zone van de curve met de toetsen en →. Druk
op Zoom + tot de activering van de opdracht Zéro (Nul). Pas eventueel de
positie van de cursor zodanig aan dat de melding OK verschijnt wat
aangeeft dat de weerhouden ruimte voldoende stabiel is.
3. Bevestig de instelling van de gevoeligheid door op Valider sens.
(Gevoeligheid bevestigen) te drukken.
Registreer de ijking
1. De boodschap "Wenst u de nul en de gevoeligheid van de detector te
bevestigen ?" wordt weergegeven. Druk op Valider calib. (Kalibratie
7 – Menu's
49