5. Focus/Zoom – AF gebruiken
•
Onderwerpen en opname-omstandigheden die het scherp stellen met de
AF mode moeilijk maken
– Snel bewegende onderwerpen
– Extreem heldere onderwerpen
– Onderwerpen zonder contrast
– Onderwerpen die achter glas opgenomen zijn
– Onderwerpen vlakbij glanzende objecten
– Onderwerpen op zeer donkere plaatsen
– Als onderwerpen zowel ver als dichtbij opgenomen worden
•
U kunt de werking van AF-ON wijzigen, zodat AF prioriteit geeft aan
onderwerpen dichtbij.
Deze functie is nuttig als de camera per ongeluk op de achtergrond scherp stelt:
[
]
[
Verleg focus dichtbij] (
•
U kunt de werking van AF-ON wijzigen, zodat AF prioriteit geeft aan
onderwerpen ver weg.
Deze functie is nuttig wanneer foto's gemaakt worden door hekken of netten
heen:
[
]
[
Verleg focus veraf] (
•
Als de volgende handelingen worden uitgevoerd tijdens het opnemen met [AFC],
kan het enige tijd duren voordat de camera is scherpgesteld:
– Bij het inzoomen van het groothoek-uiteinde naar het telefoto-uiteinde
– Wanneer het onderwerp plotseling verandert van ver weg naar dichtbij
•
Als de zoom gebruikt wordt nadat scherp gesteld is, kan de scherpstelling
verkeerd zijn. Pas de scherpstelling in dat geval opnieuw aan.
•
Als de camerabeweging vermindert, is het mogelijk om automatisch scherp te
stellen:
[
]
[
•
U kunt de instellingen wijzigen zodat AF niet werkt wanneer de ontspannerknop
tot de helft wordt ingedrukt wordt:
[
]
[
•
Het volume van de AF-toon en het geluid kunnen gewijzigd worden:
[
]
[
]
[Fn knopinstelling]
Fn-knoppen:
]
[Fn knopinstelling]
Fn-knoppen:
]
[Quick AF] (
]
[Ontsp. knop half indr.] (
]
[Toon]
[AF-Piep Volume]/[AF-Pieptoon] (
[Instelling in opnamemodus]
471)
[Instelling in opnamemodus]
471)
[Quick AF]:
557)
[Ontsp. knop half indr.]:
130
[AF-AAN:
[AF-AAN:
556)
[Toon]:
588)