–
Pas de voorste, achterste en verticale
posities van de handbescherming aan de
bestuurder aan.
–
Controleer of de veiligheidsgordel goed
werkt:
De
veiligheidsgordel
vergrendelen als hij snel wordt uitgetrokken.
–
Pas de kantelhoek van de stuurkolom
aan.
–
Pas
het
gezichtsveld
achteruitkijkspiegel aan.
–
Controleer
of
gelijkmatig gespannen zijn.
–
Controleer
de
bedienings- en weergaveonderdelen.
–
Controleer of het display normaal werkt.
–
Controleer
de
bestuurdersstoel: Als de bestuurder niet
correct op de bestuurdersstoel zit, gaat het
indicatielampje van de schakelaar van de
bestuurdersstoel op het instrumentenpaneel
branden en wordt de hydraulische functie
niet bediend.
–
Controleer
de
stuursysteem.
–
Controleer of het rempedaal normaal
werkt.
moet
in
de
de
hijskettingen
werking
van
de
schakelaar
van
de
werking
van
het
–
Controleer het gaspedaal: Wanneer het
gaspedaal
wordt
acceleratie toenemen en moet het pedaal
terugkeren wanneer het wordt losgelaten.
–
Controleer
stuurhoek: Draai het stuurwiel in beide
richtingen naar de specifieke versnelling en
controleer of de positie van het stuurwiel
wordt
weergegeven
instrumentenpaneel.
–
Controleer de hydraulische functies van
heffen/dalen, kantelen en voorzetapparaten.
–
Controleer of de elektrische onderdelen
zoals lichten, claxons en achteruitrijzoemers
normaal werken.
2.3 Afstellen en vervangen van de
vorken
- 1. Afstelling van de vorken:
- Voor een veilige werking tijdens het
oppakproces moet de afstand van de vork vóór
het oppakproces worden ingesteld op de juiste
positie, afhankelijk van de grootte van de
palletlading.
- Bedieningsstappen:
–
Trek de vorkaanslagplug omhoog en
draai hem 180° in elke richting om de
vergrendeling van de vork los te zetten.
31
ingetrapt,
moet
de
weergave
van
op
de
de
het