4.2 Menufuncties
4.2.1 Kalibratie
Het kalibreren zorgt ervoor, dat de
nauwkeurigheid onafhankelijk van temperatuur en
omgevingsinvloeden bereikt kan worden.
De kalibratie wordt bij het inschakelen
automatisch opgevraagd.
Daarna wordt er automatisch een kalibratie
opgevraagd, wanneer de temperatuur met ±3° C
(+26/37° ) gewijzigd is of indien er sinds de
laatste kalibratie 6 minuten verstreken zijn.
Er kan alleen met het werk worden begonnen,
indien er een kalibratie uitgevoerd wordt.
Zie ook hoofdstuk 3.2 Inschakelen en kalibratie
Indien het vermoeden bestaat, dat er al voor het
automatisch verzoek een kalibratie vereist is, kan
deze als volgt worden uitgevoerd:
1. Druk op de functietoets. Op het grote display
en in het functiemenu knippert "CA".
2. Houd het apparaat ten minste 1 m verwijderd
van ijzerhoudende objecten
3. Druk op de 'aan'-toets om de kalibratie te
starten
beep
4.2.2 Minimale dekkingslaag instellen
Wanneer er een minimaal dieptebereik
wordt ingesteld, geeft het apparaat
visueel en akoestisch alleen de wape-
ningen aan, die minder diep liggen dan
de minimaal ingestelde dekkingslaag.
Deze functie wordt gebruikt bij het meten van de
minimale dekkingslaag
- bij kwaliteitscontroles
- bij het bepalen van de betondekkingslaag voor
renovaties
- voorafgaande controle bij het boren van gaten
voor het aanbrengen van ankers
Minimale dekkingslaag instellen en functie
activeren
1. Kies de functie minimaal dieptebe-
reik door twee maal drukken op de
functietoets. Het symbool voor de
2x
minimale dekkingslaag knippert.
2. Druk op rechts-toets om het
gewenste dekkingslaag in te stellen.
Houd de toets langer ingedrukt om
snel door te scrollen naar de waar-
de die u wenst. Met de links-toets
wordt neerwaarts, met de rechts-
toets wordt opwaarts gescrold.
Tegelijkertijd drukken op de toetsen
stelt de waarde in op nul.
3. Druk ter bevestiging en om terug te
keren naar de meetfunctie op de
'aan'-toets.
Het symbool voor het minimale
dieptebereik wordt weergegeven in
het functiemenu. Deze instelling blijft
ook behouden na uitschakeling van
het apparaat. Niet-ijzerhoudende
metalen kunnen verder zoals
gebruikelijk gedetecteerd worden.
Wordt vervolg
4. Werken met de PS 20
11