Aanbrengen van het montagestel
Pannendak
Plaatsing: verticaal
Plaatsing: horizontaal
min. 1 m
Bereik [mm]
verticaal horizontaal
C
140-190
60-80
G
40-100
100-210 Afstand tussen de dakhaken (basis collector)
I
50-60
110-120 Afstand tussen de dakhaken (extra collector)
* Maat I geldt voor daksparbreedte < 60 cm
Bij daksparbreedtes > 70 cm moeten evt. meer dakhaken gebruikt worden.
De afstand tussen twee dakhaken mag niet groter worden dan 130 cm bij verticale en 240 cm bij horizontale montage.
Bevestigingspunten bepalen, maar houd daarbij rekening met de volgende punten:
•
Collectorveld zo goed mogelijk schaduwvrij.
•
De leidingen moeten zo kort mogelijk zijn en direct naar de pompgroep en de warmteopslag worden gelegd. Om bij stilstand
stoom er eenvoudig uit te kunnen drukken, de buisleiding indien mogelijk ononderbroken met verval leggen
•
De opstelling moet niet te dicht bij de dakrand zijn, om de windlast zo gering mogelijk te houden en voor een goede
bereikbaarheid rondom het collectorveld. Minimale afstand: 1,0 m; bij hogere gebouwen en blootgestelde zones: groter.
•
Afstand tot daknok bedraagt minstens twee rijen dakpannen.
korte rails
altijd in het midden
min. 1 m
korte rails
altijd buitenkant
Beschrijving
Afstand montagerails = afstand van de dakhaak
24
Voorbereiden en controleren van het
dak.
Controleer het dak op de volgende
punten
•
Lekdichtheid en noodzaak sanering:
Daksanering moet niet voor de nabije
toekomst gepland zijn. Vervang
kapotte dakpannen op de plaats van
de montage, aangezien ze na
montage van de collector niet meer
bereikbaar zijn.
Draagkracht van het dak
•
Controleer of het dak een extra vlakke
belasting van 25 kg/m² kan verdragen.
Goede staat der daksparren
•
Controleer of de daksparren in een
goede staat verkeren, zodat de
dakhaken hier stevig op bevestigd
kunnen worden. Eventueel moeten de
sparren worden vervangen, een
andere plaats voor de collector worden
gezocht, of extra bevestigingspunten
worden gevonden, in ieder geval
moeten de dakhaken bij storm goed in
de daksparren blijven zitten.
Veiligheidsmaatregelen
Bij de montage op een schuin dak moet
men de van kracht zijnde voorschriften
ter voorkoming van ongevallen van de
beroepsverenigingen en de DIN-VDE-
Normen navolgen.
Veiligheidsvoorzieningen tegen vallen
zijn noodzakelijk vanaf een valhoogte
van 3 m op schuine daken van meer
dan 20°. Aanbevolen wordt om een
veiligheidsdakhaak (toebehoor) op een
geschikte plaats te bevestigen.
Tegen het afglijden moet men gebruik
maken van vangtuig en muurtjes op het
dak.