4.2
Eisen aan de brander
Gebruik voor cv-toestellen alleen afgestemde gasgestookte ventilator-
branders.
Gebruik voor olie-/gas-cv-toestellen afgestemde ventilatorbranders of
hybridebranders.
Rust het cv-toestel uit met een brander die bij het toestel past.
OPMERKING
Schade aan de installatie door verkeerde brander!
▶ Gebruik alleen branders, die voldoen aan de technische eisen van het
cv-toestel ( hoofdstuk 15.1, pagina 43).
Alle conform EN 676 goedgekeurde gasventilatorbranders kunnen ge-
bruikt worden, wanneer ze afgestemd zijn op de de technische gegevens
van het cv-toestel. Bij toepassing van gasvormige brandstoffen met een
waterstofgehalte tot 20 vol-% moet bovendien een certificering conform
DVGW CERT ZP 3502 aanwezig zijn. Typebeproefde oliebranders con-
form EN 267 kunnen worden gebruikt, wanneer deze door de leveran-
cier voor zwavelarme stookolie (S < 50 ppm) zijn vrijgegeven en
wanneer het werkingsgebied daarvan overeenkomt met de technische
gegevens van het toestel. Er mogen alleen branders worden gebruikt, die
voor wat betreft de elektromagnetische compatibiliteit (EMC) zijn be-
proefd en toegelaten.
Houd bovendien de volgende punten aan bij de keuze van de brander res-
pectievelijk de branderregelaar:
• Voer gasbranders modulerend uit en stuur deze modulerend aan.
• Voer oliebranders aan een cv-toestel vanaf een warmtevermogen >
70 kW minimaal 2-traps uit en stuur deze minimaal 2-traps aan.
• Het regelbereik van de brander op een cv-toestel vanaf een warmte-
vermogen > 90 kW moet minimaal bij 1:1,8 liggen (de lage belasting
van de brander mag maximaal bij 55% liggen). Ook de ontstekingsbe-
lasting van de brander mag maximaal 55% zijn.
• De branderregeling moet waarborgen, dat voor het uitschakelen de
brander in lage belasting wordt gebracht.
• Voer de vermogensregeling voor de brander uitsluitend uit via het re-
geltoestel. Automatisch starten van de brander naar vollast na een
brandervraag zonder rekening te houden met de gevraagde last is
niet toegestaan!
Selectie brander en branderinstelling
De dimensionering en instelling van de brander heeft een wezenlijke in-
vloed op de levensduur van de cv-installatie. Iedere belastingsverande-
ring (brander aan/uit) veroorzaakt thermische spanningen (belastingen
op de heat cell). Daarom mag het aantal branderstarts niet hoger lig-
gen dan 15.000 per jaar.
De volgende aanbevelingen en instellingen zijn bedoeld om dit aantal
niet te overschrijden (zie ook hoofdstuk 5.5, pagina 14 en hoofdstuk 7,
pagina 27).
Wanneer het aantal toch wordt overschreden:
▶ Neem contact op met de verkoop of de servicedienst van de fabri-
kant.
Het aantal branderstarts moet kunnen worden afgelezen, bijvoorbeeld
op de bedieningsunit, op een externe regelaar, op de gebouwautomati-
sering of op de branderregelaar.
▶ Brandervermogen zo laag mogelijk instellen. Stel de brander maxi-
maal in op de nominale warmtebelasting Qn (Hi) die staat aange-
geven op de typeplaat. Overbelast het toestel niet!
Uni Condens 8000 F – 6721841566 (2022/08)
▶ Houd rekening met variërende calorische waarden van het gas; vraag
bij het gasbedrijf de maximale waarde op.
▶ Bereken het gasdebiet op de brander met de maximale waarde van
de calorische waarde en stel deze in op de brander.
▶ Gebruik alleen branders, die geschikt zijn voor de gespecificeerde
brandstoffen.
▶ Let erop, dat de gebruikte stookoliebrander geschikt is voor zwave-
larme stookolie (anders kan corrosie door metal dusting niet worden
uitgesloten). Houd de specificaties van de branderleverancier aan.
▶ Laat de brander alleen door een installateur instellen.
Installeer voor de instelling van het brandstofdebiet een brandstofmeter
(gas- en/of oliehoeveelheidsmeter), die aflezen ook in het onderste last-
bereik van de brander mogelijk maakt. Installeer de brandstofmeter in de
buurt van het cv-toestel en meet alleen de brandstofhoeveelheid van het
betreffende toestel.
4.3
Eisen aan de regelaar
▶ Houd voor eisen en instelling rekening met hoofdstuk 7.1, pagina 27.
4.4
Minimale eisen wat de veiligheidstechnische uitrus-
ting betreft
▶ Houd voor eisen rekening met hoofdstuk 2.10, pagina 10 en
hoofdstuk 14, pagina 41.
Deze eisen gelden ook in landen, waar de EN 12828:2012 niet geldt!
4.5
Kwaliteit verbrandingslucht
▶ Houd de verbrandingslucht vrij van agressieve stoffen (bijvoorbeeld ha-
logeenkoolwaterstoffen, die chloor- of fluorverbindingen bevatten) om
corrosie te vermijden.
▶ Gebruik of bewaar geen chloorhoudende reinigingsmiddelen en halo-
geen-koolwaterstoffen (bijvoorbeeld in spuitbussen, oplos- en reini-
gingsmiddelen, verf, lijm) in de opstellingsruimte.
▶ Houd de verbrandingslucht vrij van stof.
▶ Schakel bij bouwwerkzaamheden met stofontwikkeling in de opstel-
lingsruimte het cv-toestel uit en dek deze af. Reinig de brander wan-
neer deze vervuild werd tijdens de werkzaamheden.
4.6
Waterkwaliteit van het cv-water
De waterkwaliteit van het vul- en bijvulwater is een wezenlijke factor voor
het verhogen van het rendement, de functionele betrouwbaarheid, de le-
vensduur en de stand-bytijd van een cv-installatie. Wanneer water met
hoge calciumhardheid wordt gevuld, zet dit zich af op de warmtewisse-
laaroppervlakken en hindert de warmteovergang naar het cv-water. Als
gevolg daarvan verhogen de wandtemperaturen van het roestvrij stalen
warmtewisselaaroppervlak en de thermische spanning (belastingen op
de heat cell) neemt toe.
Daarom moet de waterkwaliteit van het vul- en bijvulwater conform de
bepalingen in het aanwezige logboek zijn. Documenteer de waterkwali-
teit in het logboek.
Als het logboek niet wordt bijgehouden of het ontbreekt, dan vervalt
de garantie.
Mocht het logboek geen onderdeel zijn van de leveringsomvang, richt u
dan tot het adres op de achterzijde van deze instructie.
Voer voor een totaal ketelvermogen (installatievermogen) > 600 kW een
waterbehandeling uit, onafhankelijk van de waterhardheid van het vul-
en bijvulwater en de hoeveelheid daarvan.
Eisen
13