6
x
Regeling
De systeemparameters moeten bij de inbedrijfstelling
individueel afgestemd worden op de concrete installa-
tie. U kunt ze nadien op basis van de gebruikservaring
nog optimaliseren. Doorgaans werkt het systeem al
met de fabrieksinstellingen.
De volgende aanwijzingen helpen bij het bepalen van de instel-
waarden en garanderen een optimale warmteopbrengst bij een
laag stroomverbruik:
● Het inschakeltemperatuurverschil [Delta T aan] zo instellen
dat de installatie bij gelijkblijvende instralingsverhoudingen
na het inschakelen in werking blijft en niet door afkoeling van
de collector bij het verbruik van warmte direct weer
uitschakelt. Hoe lager u deze waarde kunt instellen, hoe
langer het systeem in bedrijf blijft en hoe groter de warmteop-
brengst. Bij een te laag ingesteld inschakeltemperatuurver-
schil koelt de collector al bij het vullen zo sterk af dat het
uitschakeltemperatuurverschil wordt onderschreden.
De pompen schakelen onmiddellijk opnieuw uit. Dit leidt
tot lage warmteopbrengsten en een hoog stroomverbruik.
● Het uitschakeltemperatuurverschil [Delta T uit] zo instellen
dat het op het uitschakelpunt te winnen warmtevermogen
hoger is dan het voor de pompaandrijving benodigde
elektrische vermogen.
Aangezien het stroomverbruik van de zonne-energiebe-
drijfspomp P
nagenoeg onafhankelijk van de grootte van
S
het aangesloten collectorveld is, maar het te winnen
warmtevermogen direct afhankelijk is van het aantal col-
lectoren, wordt de parameterwaarde bij minder collecto-
ren hoger en bij meerdere collectoren lager ingesteld.
● De looptijd [Tijd P2] voor het maximale vermogen van de
zonne-energiebedrijfspomp P
gevallen de totale doorsnede van de aanvoerleiding met
water is gevuld. De benodigde tijd via de duur van de
waarneming van luchtgeluiden van het inschakelen van de
zonne-energiebedrijfspomp P
de boiler bepalen en bij de gemeten tijd een veiligheidsmarge
van 20 s optellen. De vultijd hangt af van het ingestelde
debiet, het aantal collectoren, de hoogte van de installatie en
de lengte van de verbindingsleiding.
● De maximale boilertemperatuur [TS max] stelt u overeen-
komstig de individuele behoeften in. Hoe hoger de parame-
terwaarde, hoe groter de beschikbare warmteopslagcapa-
citeit en daarbij het vermogenspotentieel van het Daikin
zonne-energiesysteem.
WAARSCHUWING!
In de zonneboiler kunnen temperaturen van
meer dan 60 °C optreden.
● Verbrandingsbescherming inbouwen.
– Bescherming tegen brandwonden VTA32
– Schroefverbindingsset 1"
De gebruiker kan immers verontrust worden wanneer zich bij het
aanschakelen stoom vormt. Om kookgeluiden en dampvorming
te verhinderen, is de herinschakelbeschermingstemperatuur
[TK toegelat.] in de fabriek ingesteld. De Solar R4-regeling
schakelt de zonne-energiebedrijfspomp P
tortemperatuur eenmaal met 2 Kelvin onder de ingestelde
parameterwaarde is gedaald. De installatie start daardoor zonder
verdamping in de collector op. Op een wolkenloze dag kan dit er
echter toe leiden dat het systeem pas in de late namiddag
Bedienings- en installatiehandleiding
30
zo instellen dat in alle bedrijfs-
S
tot aan de aanvoeringang in
S
pas in als de collec-
S
opnieuw aanslaat, hoewel de boilertemperatuur verdere
opwarming toelaat.
● Om de energieaanvoer te maximaliseren moet u de
[TK toegelat.] op een waarde groter dan 100 °C instellen en
daarmee de herinschakelbeschermingsfunctie deactiveren.
In dat geval moet de eigenaar van de installatie over duidelijk
hoorbare kookgeluiden en stoomvorming tijdens het vullen
worden geïnformeerd.
6.4.2 Overige instellingen van uw zonne-
energiesysteem
De volgende instelaanwijzingen gelden enkel voor de basisin-
stelling met ingebouwde FlowGuard:
● Handmatige modus activeren.
● De waterdoorstroming na de volledige systeemvulling
zodanig instellen dat elke collector met 90 tot 120 l/u wordt
doorstroomd. De doorstromingshoeveelheid ofwel door
instelling van de toerentalstand op de zonne-energiebe-
drijfspomp P
of/en door instelling van de FlowGuards
S
(inregelklep met doorstromingsweergave) beïnvloeden.
Richtwaarden voor de correcte klep-/pompstandinstelling zijn
in tab. 6-6 opgenomen.
● Na afsluiting van de instelling de Solar R4-regeling uitscha-
kelen.
Aantal
Gewenste
collectoren
doorstroming
in l/min
2
3,0 tot 4,0
3
4,5 tot 6,0
4
6,0 tot 8,0
5
7,5 tot 10,0
Tab. 6-6 Instelling van het debiet op de FlowGuard (FLG)
Voor een snelle en veilige vulling van het systeem de
zonne-energiebedrijfspomp P
toerentalstand instellen, wanneer de installatiehoogte
H als hoogteverschil tussen het opstellingsvlak van de
zonneboiler en de bovenkant van de collector niet hoger is dan
10 m (in stand 2) of 8 m (stand 1) en de doorstroming nog vol-
doende groot is.
Ook bij een correcte instelling van het doorstromende
volume, het inschakeltemperatuurverschil [Delta T aan]
evenals de beste weersomstandigheden schakelt het
zonne-energiesysteem zo nu en dan uit. Als de zon
opkomt of daalt en de boilertemperatuur stijgt, daalt de collector-
temperatuur langzaam wanneer de pompen worden aange-
schakeld, zodat aan de uitschakelvoorwaarden wordt voldaan.
Op grond van aanhoudende zonnestraling stijgt de
collectortemperatuur weer, de pompen werken en de installatie
pulseert, omdat de zonnestraling niet meer voldoende is voor
een continue werking. De FlowSensor vermindert dit effect door
pomptoerentalregeling.
Gewenste
doorstroming
in l/h
180 tot 240
270 tot 360
360 tot 480
450 tot 600
in principe op een hoge
S
Daikin EKSRPS4A
Daikin Regel- en pompeenheid
008.1627532_00 – 02/2016