3.1 In bedrijf stellen van het toestel
1.
Zet ruimtethermostaat laag.
2.
Elektriciteit inschakelen.
3.
Ontlucht de gasleiding.
4.
Gaskraan openen.
5.
Ruimtethermostaat op de gewenste temperatuur instellen.
6.
Na een korte wachttijd zal de ontsteekautomaat op de beveiligingsafsluiter d.m.v. een
ontsteek/ionisatiepen de brander ontsteken.
De ontsteektijd is 5 seconden.
Figuur 12. Bovenaanzicht ontsteek/ionisatiepen.
7.
Wanneer de brander na 5 seconden niet blijft branden en het rode lampje op de ontsteek-
automaat brandt, moet de steker in de wandcontactdoos worden omgedraaid of indien een
dubbelpolig schakelaar is gebruikt, de fase (L) en de nul (N) op de kroonstrip in het toestel
worden omgewisseld (zie bedradingsschema blz. 24).
De ontsteekautomaat is fasegevoelig.
De ontsteekautomaat vervolgens resetten met de resetknop op de ontsteekautomaat.
8.
De brander kan op twee manieren in bedrijf komen nl. :
a) Wanneer de ruimtethermostaat op "warmtevraag" staat.
b) Door het inschakelen van de comfortschakelaar op de ruimtethermostaat.
Voor het inschakelen van de brander d.m.v. de ruimtethermostaat dient men de volgende
handelingen en controles te verrichten:
-
Zet de zomer/winterschakelaar op winterstand; nu draait de systeemventilator in laagstand.
-
Stel de ruimtethermostaat in op de gewenste temperatuur.
Nu zal de brander in bedrijf komen en de ventilator in hoogstand gaan draaien.
Indien de brander niet in bedrijf komt, controleer dan of de ruimtethermostaat op warmtevraag"
staat.
3. In bedrijf stellen en inregelen
Installatievoorschriften B-8M(D)G maart 2003
-15-
1 = Overloopreep
2 = Ontsteek/ionisatiepen
4050