JOS-E, JBS-E, JLT*-JBS-E, JLT*-JOS-E kleppen
Handleiding voor installatie en onderhoud
1.0 Inleiding
1.1 De JOS-E/JBS-E veiligheidstoestellen van Crosby zijn geselecteerd vanwege hun prestaties,
betrouwbaarheid en onderhoudsgemak.
Wanneer de installatie- en onderhoudsprocedures die in dit document zijn gespecificeerd
worden gevolgd, zullen grote veiligheid, een minimum aan onderhoud en een lange
levensduur het resultaat zijn. De JOS-E-, JBS-E- en JLT-E-kleppen van Crosby zijn gefabriceerd
volgens de eisen van Section VIII Pressure Vessels, ASME Boiler and Pressure Vessel
Code. Het JOS-E-model is een conventioneel veiligheidstoestel. Het JBS-E-model heeft een
gebalanceerde balg om het effect van tegendruk te minimaliseren.
Het JLT-E-model is een hooglichtende klep die speciaal is ontworpen voor gebruik met
vloeistoffen. De JLT-E heeft een gepatenteerd geprofileerd ontwerp voor vloeistof binnen een
standaard JOS-E/JBS-E-behuizing.
2.0 Opslag en hantering
2.1 Kleppen zijn vaak maanden voordat ze geïnstalleerd worden aanwezig op de bouwplaats.
Tenzij ze op de juiste manier zijn opgeslagen en beschermd, kan de prestatie van de klep
nadelig worden beïnvloed.
Ruwe behandeling en vuil kunnen beschadiging en een verstoorde uitlijning van de
kleponderdelen veroorzaken. Het wordt aanbevolen dat de kleppen in hun originele verpakking
worden gelaten en dat zij in een magazijn of tenminste op een droog oppervlak met een
beschermende afdekking worden opgeslagen tot zij worden gebruikt.
3. Installatie
3.1 Zorg bij hantering
Veiligheidstoestellen moeten voorzichtig worden gehanteerd en mogen nooit worden
blootgesteld aan harde stootbelastingen. Men mag er niet op slaan, ze stoten of laten vallen.
Ruwe behandeling kan de drukinstelling veranderen, kleponderdelen vervormen, dichtheid van
de zitting en de klepprestatie nadelig beïnvloeden.
Wanneer het nodig is om een takel te gebruiken, dan dient de ketting of hijsband op zo'n
manier rond het klep- en veerhuis te worden geplaatst dat wordt verzekerd dat de klep in
verticale positie is, zodat de installatie wordt vergemakkelijkt. De klep mag nooit worden
opgetild of verplaatst met de lichthendel de inlaat- en de uitlaatbeschermingen mogen niet
verwijderd worden tot de klep klaar is om te worden geïnstalleerd op het systeem.
3.2 Inspectie
Veiligheidstoestellen dienen, voordat ze worden geïnstalleerd, visueel te worden geïnspecteerd
om te verzekeren dat er tijdens verzending of opslag geen beschadiging is opgetreden.
Alle beschermende materialen, afsluitdeksels en vreemde stoffen in het klephuis of de inlaat
moeten worden verwijderd.
De naamplaat en andere identificatieplaten van de klep dienen te worden gecontroleerd, om
vast te stellen dat een bepaalde klep op de plaats waarvoor hij bestemd is wordt geïnstalleerd.
De zegels die de veerinstelling en ringafstelling beschermen dienen intact te zijn. Wanneer
zegels niet intact zijn, dient de klep vóór gebruik te worden geïnspecteerd en getest, en dient
de verzegeling goed te worden aangebracht.
3.3 Inlaatleidingen
Ontlastkleppen dienen rechtop in verticale positie te worden gemonteerd, direct op een
pijpstomp van het drukvat of op een kort verbindingsstuk dat een directe en onbelemmerde
stroming tussen het vat en de klep garandeert. Installatie van een veiligheidstoestel in een
andere dan de aanbevolen positie, kan de werking op nadelige wijze beïnvloeden. Waar vóór
de klep geen afgeronde of taps toelopende leiding kan worden gemaakt, wordt aanbevolen
een aansluiting of fitting van één maat groter te gebruiken. Een klep moet nooit op een fitting
met een kleinere binnendiameter dan de inlaatmaat van de klep worden gemonteerd.
Inlaatleidingen (fittingen) moeten zo zijn ontworpen, dat ze de totale resulterende krachten
als gevolg van afblazen van de klep bij de maximale capaciteit en de verwachte pijpbelasting
kunnen weerstaan. De grootte van het buigmoment dat op de inlaatleiding wordt uitgeoefend
is afhankelijk van de configuratie en methode van ondersteuning van de afblaasleiding.
Veel kleppen raken beschadigd wanneer ze voor de eerste keer worden gebruikt, omdat de
leidingen bij de installatie niet goed worden gereinigd. Alle vreemde stoffen in de inlaat en
het vat en/of de leiding waarop de klep is gemonteerd moeten grondig worden verwijderd.
De verbindingsbouten of tapeinden/moeren van de flensaansluitingen dienen gelijkmatig te
worden aangedraaid, om te voorkomen dat er spanning op het klephuis komt te staan, wat
mogelijke vervorming van de flens of inlaattuit als gevolg kan hebben.
Wijzigingen voorbehouden
blz. 4