3. Bediening
3.6.2 Motor starten (Elektrisch starten)
Het oliedrukcontrolelampje (6) en het oplaadcontrole-
lampje (4) dienen voor de bewaking van de oliedruk
resp. voor de werking van de dynamo.
Opmerking
Als één van de controlelampjes tijdens het werk gaat
branden is er een storing aanwezig. In dit geval de mo-
tor onmiddellijk afzetten, de storing zoeken en op laten
heffen.
1
•
Toerentalhendel (1) in richting max. belasting (MAX) zetten.
6
5
•
Contactsleutel (3) in het contact steken en op «I» draaien;
oplaadcontrolelampje (4) en oliedrukcontrolelampje (6) gaan
branden, signaalgever (5) weerklinkt.
•
Contactsleutel (3) op «II» draaien; zodra de motor aanslaat,
de contactsleutel loslaten.
De contactsleutel moet uit zichzelf in stand «I» te-
rugspringen, en daar tijdens het draaien van de
motor blijven staan.
Let op
Oplaadcontrole- en oliedrukcontrolelampje moe-
ten onmiddellijk na het starten uitgaan
Voor iedere start de contactsleutel in stand «0» te-
rugdraaien.
B5399004.cdr
0
I
3
4
B5399009.cdr
Nadat de motor gestart is:
MIN
1 – 2 min.
•
Toerentalhefboom (1) in de positie «MIN» draaien.
•
De motor onbelast 1 ... 2 minuten warm laten lopen.
II
12
1
B5399008.cdr