vervangen tussen L en het punt waar de
geleidingsdraad is aangesloten op de
begrenzingsdraad (dikke zwarte lijn).
b) Als de vermoedelijk defecte
begrenzingsdraad lang is (dikke zwarte lijn),
ga dan als volgt te werk: Zet L en GUIDE
terug in hun oorspronkelijke posities. Koppel
daarna R los. Sluit een nieuwe lusdraad aan
op R. Sluit het andere uiteinde van de
nieuwe lusdraad aan op een punt in het
midden van het vermoedelijk defecte deel
van de draad.
R
Als het indicatielampje nu geel knippert,
bevindt de breuk zich ergens in de draad
tussen het losgekoppelde uiteinde en het
punt waar de nieuwe draad is aangesloten
(dikke zwarte lijn hieronder). Verplaats de
aansluiting voor de nieuwe draad in dat
geval dichter bij het losgekoppelde uiteinde
(grofweg in het midden van het verdachte
54 - Probleemoplossing
draaddeel) en controleer opnieuw of het
indicatielampje groen is.
Ga zo verder totdat er nog een heel kort
stuk draad over is, wat het verschil betekent
tussen een constant groen licht en een
knipperend blauw licht. Volg vervolgens de
instructies in stap 5 hieronder.
4.
Als het indicatielampje in stap 3 hierboven
blauw blijft knipperen: Zet L en GUIDE terug
in hun oorspronkelijke posities. Verwissel
vervolgens R en GUIDE. Als het
indicatielampje nu continu groen brandt
koppel dan L los en sluit een nieuwe
begrenzingsdraad aan op L. Sluit het andere
uiteinde van de nieuwe draad aan op een
punt in het midden van het vermoedelijk
defecte deel van de draad. Volg dezelfde
procedure als bij 3a) en 3b) hierboven.
5.
Wanneer de breuk is gevonden, moet het
beschadigde deel worden vervangen door
een nieuw stuk draad. Gebruik altijd
originele koppelingen.
1298 - 005 - 16.04.2020