Fenomeen 3: De unit start niet en het controlelampje T licht niet op
M
OGELIJKE OORZAKEN
Eén van de volgende beveiligingen is
in werking getreden:
• Fasebeveiliging
• Overstroomrelais (K*S)
• Thermische beveiliging van de afvoer
(Q*D)
• Thermostaat voor
verdampingstemperatuur (S*T)
• Vlotterschakelaar (S10L)
• Hoge drukschakelaar (S*HP)
De unit verkeert in
vorstbeveiligingsalarm.
De aan/uit-input vanop afstand is
ingeschakeld en de
afstandsschakelaar is uitgeschakeld.
Het klavier is gesloten. De
gebruikersparameter
h9
is ingesteld
op
0
.
Fenomeen 4: Eén van de volgende beveiligingen is in werking getreden
Fenomeen 4.1: Overstroomrelais van de compressor
M
OGELIJKE OORZAKEN
Storing in één van de fasen.
De spanning is te laag.
De motor is overbelast.
TERUGSTELLEN
Fenomeen 4.2: Lage-drukschakelaar of vorstbeveiligingsalarm
M
OGELIJKE OORZAKEN
Er is te weinig waterstroom naar de
water warmtewisselaar toe.
Er is te weinig koelmiddel.
De unit functioneert buiten het
werkingsbereik.
De inlaattemperatuur aan de water
warmtewisselaar is te laag.
De debietschakelaar functioneert
niet of er is geen waterstroom.
TERUGSTELLEN
Fenomeen 4.3: Hoge-drukschakelaar
M
OGELIJKE OORZAKEN
De condensorventilator functioneert
niet naar behoren.
De condensor is smerig of deels
belemmerd.
De luchtinlaattemperatuur van de
condensor is te hoog.
TERUGSTELLEN
EWLP012~065KAW1N
Watergekoelde ijswaterkoelgroepen zonder condensor
4PW30043-1
W
AT TE DOEN
Controleer de besturing en
raadpleeg fenomeen 4
Eén van de
volgende beveiligingen is in werking
getreden. Raadpleeg het hoofdstuk
"Terugstellen van een alarm" op
pagina 7
bij de toelichting over de
digitale besturing.
Controleer de besturing en raad-
pleeg fenomeen 4
Eén van de
volgende beveiligingen is in werking
getreden. Raadpleeg het hoofdstuk
"Terugstellen van een alarm" op
pagina 7
bij de toelichting over de
digitale besturing.
Schakel de afstandsschakelaar in of
schakel de aan/uit-input uit.
Het toetsenbord van het
regelapparaat ontgrendelen.
W
AT TE DOEN
Controleer de zekeringen op het
voedingspaneel of meet de
spanningstoevoer.
Meet de spanningstoevoer.
Stel deze terug. Raadpleeg uw
verdeler als dit niet helpt.
Druk op de rode toets van het
overstroomrelais in de schakelkast.
De besturing moet ook nog worden
teruggesteld.
W
AT TE DOEN
Verhoog de waterstroom.
Controleer de unit op lekken en vul
indien nodig koelmiddel bij.
Controleer de werkingscondities van
de unit.
Verhoog de waterinlaattemperatuur.
Controleer de vlotterschakelaar en
de waterpomp.
Na stijging van de druk wordt de
lagedrukschakelaar automatisch
heringesteld, maar de regelaar moet
dan nog worden heringesteld.
W
AT TE DOEN
Controleer of de ventilatoren
onbelemmerd draaien. Reinig deze
indien nodig.
Verwijder eventuele obstakels en
reinig het condensorblok met behulp
van een borstel en een ventilator.
De luchttemperatuur gemeten aan
de inlaat van de condensor mag niet
hoger zijn dan 43°C.
Na een drukverlaging wordt de hoge
drukschakelaar automatisch
teruggesteld maar moet de besturing
nog worden teruggesteld.
Fenomeen 4.4: Fasebeveiliging is ingeschakeld
M
OGELIJKE OORZAKEN
Twee fasen van de voeding zijn
verkeerd aangesloten.
Eén fase is niet goed aangesloten.
TERUGSTELLEN
Fenomeen 4.5: Thermische beveiliging van de uitlaat is ingeschakeld
M
OGELIJKE OORZAKEN
De unit functioneert buiten het
werkingsbereik.
TERUGSTELLEN
Fenomeen 4.6: Vlotterschakelaar is ingeschakeld
M
OGELIJKE OORZAKEN
Er is geen waterstroom.
TERUGSTELLEN
Fenomeen 5: De unit valt stil kort nadat deze is ingeschakeld
M
OGELIJKE OORZAKEN
Eén van de beveiligingen is in
werking getreden.
De spanning is te laag.
Fenomeen 6: De unit functioneert constant terwijl de watertemperatuur
hoger, respectievelijk lager blijft dan de ingestelde temperatuur op de
besturing
M
OGELIJKE OORZAKEN
De ingestelde temperatuur op de
besturing is te laag.
De warmteproductie in het
watercircuit is te hoog.
Er is te veel waterstroom.
Fenomeen 7: De unit produceert te veel lawaai en trillingen
M
OGELIJKE OORZAKEN
De unit is niet naar behoren
bevestigd.
W
AT TE DOEN
Verwissel twee fasen van de voeding
(enkel door een erkend elektricien).
Controleer de aansluiting van alle
fasen.
Na het verwisselen van twee fasen
of stevig bevestigen van de
voedingskabels wordt de beveiliging
automatisch teruggesteld, maar
moet de unit nog worden
teruggesteld.
W
AT TE DOEN
Controleer de werkingscondities van
de unit.
Na een temperatuurdaling wordt de
thermische beveiliging automatisch
teruggesteld maar moet de besturing
nog worden teruggesteld.
W
AT TE DOEN
Controleer de waterpomp.
Nadat u de oorzaak van de storing
heeft gevonden wordt de vlotter-
schakelaar automatisch teruggesteld
maar moet de besturing nog worden
teruggesteld.
W
AT TE DOEN
Controleer de beveiligingen
(raadpleeg fenomeen "4.
Eén van de
volgende beveiligingen is in werking
getreden").
Controleer de spanning op het
voedingspaneel en, indien nodig, op
het elektrische gedeelte van de unit
(de spanningsdaling door de
voedingskabels is te groot).
W
AT TE DOEN
Controleer en wijzig de
temperatuurinstelling.
De koelcapaciteit van de unit is te
laag. Raadpleeg uw plaatselijke
verdeler.
Herbereken de waterstroom.
W
AT TE DOEN
Bevestig de unit overeenkomstig de
instructies vermeld in de
montagehandleiding.
Gebruiksaanwijzing
12