8
9
20
12. ONDERHOUD
Om er zeker van te kunnen zijn dat de
compressor zonder problemen functioneert,
17
moet u de volgende
onderhoudswerkzaamheden regelmatig
laten uitvoeren.
12.1 Drukregelaar
De drukregelaar (zie afbeelding 8) stelt de
stromingsdruk in op de gewenste
arbeidsdruk. De drukregelaar wordt
gemonteerd op de drukschakelaar.
12.2 Instellen van de drukregelaar
18
Stel om de stromingsdruk in te stellen de
spuit, turbine etc. in werking, trek stelring
(17) omhoog en draai de ring in de richting
van de pijl met + (stromingsdruk verhogen)
of in de richting van de pijl met - (druk
verlagen) tot wordt aangegeven dat de
stromingsdruk de gewenste waarde heeft
bereikt. Schuif de stelring vervolgens weer
terug tot deze vastklikt, zodat de
drukregelaar niet per ongeluk versteld kan
worden. De druk is nu gefixeerd op de
ingestelde waarde. Deze kan worden
afgelezen van manometer (18).
Zie voor de stromingsdruk de gegevens van
de fabrikant van de verbruiksapparaten
(bijv. turbine etc.).
12.3 Condenswater aftappen
Bij compressoren met
luchtinstallatie wordt het condenswater
automatisch afgescheiden. Bij compressoren
zonder droge-luchtinstallatie moet dit
minimaal 1 x per maand worden afgetapt!
In landen met een hoge luchtvochtigheid
moet het condenswater dagelijks worden
afgetapt!
Werkwijze:
• Zet de compressor aan en draai
19
condenswateraftapkraan (19) bij maximale
tankdruk zo ver mogelijk open.
• Wacht tot al het condenswater uit het
drukvat is weggelopen.
• Draai de aftapkraan weer dicht.
met
met een droge-
met
met