3
14
8.4 Controleren en eventueel instellen
van de drukschakelaar
De drukschakelaar is in de fabriek ingesteld.
6
Bij 5,5 bar wordt het aggregaat
INgeschakeld.
Bij 7,5 bar wordt het aggregaat
UITgeschakeld.
Zo nodig kan de werkdruk van de
compressor via de drukschakelaar
7
worden aangepast.
Daartoe moet eerst de uitschakeldruk en
vervolgens met behulp van het drukverschil
(∆ ∆ ∆ ∆ ∆ P) de inschakeldruk worden ingesteld.
8
Voordat de beschermkap van de
drukschakelaar wordt verwijderd,
moet de netstekker uit het
stopcontact worden gehaald.
Stel met behulp van stelschroef (7) de
uitschakeldruk P
uitschakeldruk P in (in de richting van de pijl
uitschakeldruk P
uitschakeldruk P
uitschakeldruk P
met (+): hoger; in de richting van de pijl met
(-): lager). Het drukverschil wordt hierbij niet
veranderd. Houd hierbij rekening met de
max. druk (10 bar) op de veiligheidsklep. De
uitschakeldruk moet minimaal 0,5 bar onder
de waarde liggen waarop de veiligheidsklep
is ingesteld, omdat de veiligheidsklep
anders opengaat voordat het
compressoraggregaat de uitschakeldruk
bereikt, zodat dit constant blijft lopen.
Wijzig het drukverschil ∆ ∆ ∆ ∆ ∆ P tussen de
inschakeldruk en de uitschakeldruk door
stelschroef (8) in de richting van de plus (+)
of de min (-) te draaien.
De tank moet tijdens het instellen onder druk
staan.
8.5 Instellen van de
motorveiligheidsschakelaar
De motorveiligheidsschakelaar (6) is in de
fabriek ingesteld op een bepaalde waarde.
Deze waarde dient bij installatie
gecontroleerd te worden.
(zie hoofdstuk „4.Technische gegevens").
• Meet de max. stroom (waarde kort voordat
de uitschakeldruk wordt bereikt).
• Stel de motorveiligheidsschakelaar met
behulp van de stelschroef (6) ca. 0,3 A
hoger in.
de
de
de
de