Inhoudsopgave
Advertenties
1
2
12
De ruimtetemperatuur mag niet lager zijn dan
10 °C, omdat anders niet gegarandeerd is
dat de besturingsorganen van de
compressor goed functioneren.
De ruimtetemperatuur mag niet hoger zijn
dan 40 °C. Bij een ruimtetemperatuur van
meer dan 40 °C dient er gezorgd te worden
voor extra beluchting door middel van een
ventilator (zie afbeelding 1). Optimaal is een
omgevingstemperatuur tussen 10 °C en 15 °C.
Ca. 70% van de door het
compressoraggregaat opgenomen
elektrische energie wordt omgezet in
warmte en afgegeven aan de
omgeving.
De motorventilator zorgt voor een effectieve
geforceerde koeling van het aggregaat.
Voorwaarde is wel dat de lucht ongehinderd
kan toe- en wegstromen. In ongunstige
gevallen moet een externe ventilator worden
geïnstalleerd,
zie afbeelding 1.
Er mogen geen voorwerpen met de
compressor in contact komen,
omdat de temperatuur van de
cilinders en de cilinderkoppen bij
een ruimtetemperatuur van ca.
40°C kan oplopen tot meer dan
110 °C.
Brandgevaar!
8.2 Persluchtaansluiting
De compressor is standaard uitgerust met
een armaturenunit, die bestaat uit:
een drukschakelaar (1), manometer (2),
veiligheidsklep (3), condenswateraftapkraan
(5) en een drukregelaar (4) (de drukregelaar
1
wordt los meegeleverd en dient gemonteerd
te worden) .
De persluchtleiding wordt aangesloten op de
drukregelaar.
• Schuif een flexibele drukslang LW10 op de
2
aansluitpijp van de drukregelaar en zet de
slang met een slangklem vast.
3
Een flexibele drukslang tussen de
4
vaste persluchtleiding en de
5
compressor voorkomt dat trillingen
en geluiden worden overgedragen.
Advertenties
Inhoudsopgave
