1.4.
Aansluitingen van de centrale op externe organen
1.4.1. De toevoeren
De 16 meetwegen van de MX52 beschikken elk over 2 relais die u kan gebruiken voor de bediening van externe
organen: sirenes, elektrokleppen, afzuigers, telefoonoproepen, enz.
Voor elke meetweg zijn de relais als volgt verdeeld: (zie Fig. 7)
-
een relais gekoppeld aan de activering van alarm 1.
-
een relais gekoppeld aan de activering van alarm 2.
-
de keuze om open of gesloten contacten te gebruiken gebeurt door een ruiter (zie Fig. 7).
-
de keuze om de positieve of negatieve veiligheid te gebruiken gebeurt door de programmering (zie
Menu Programmering WEG).
-
Uitgangen van de contacten aan de achterzijde van de metingkaart (zie Fig. 12).
- een voorbeeld van een aansluiting staat in Fig. 24:
-
een sirene, aangesloten op relais AL1, zal geactiveerd worden van zodra alarm 1 in werking treedt.
-
een elektroklep, aangesloten op relais AL2, zal geactiveerd worden van zodra alarm 2 in werking
treedt.
Voor alle wegen:
-
Een gemeenschappelijk relais gekoppeld aan de activering van de alarmen 3 van de 16 wegen.
Via de programmering is dit gemeenschappelijke relais ook bruikbaar voor de afstandsbediening
van de geluidswaarschuwing (zoemer). (Dit relais zal dan gekoppeld zijn aan alle alarmen van de
centrale). De 3 contacten zijn beschikbaar aan de achterzijde van de voedingsmodule (Fig. 8).
-
Een defectrelais gekoppeld aan de activering van de defecten op de wegen (defecten van de
sensors, elektrische koppelingen, nul te negatief, enz.). Dit relais zal steeds in positieve veiligheid
staan (Fig. 5). De keuze om open of gesloten contacten te gebruiken gebeurt door een
programmering op de gemeenschappelijke kring.
-
Uitgangen van de gemeenschappelijke relaiscontacten aan de achterzijde van de voedingsmodule:
Fig. 8.
OPMERKING
-
Rekening houdend met het uitschakelvermogen van de MX52-relais begrensd op 2A / 250VAC of 30 VDC
moet u externe tussenrelais gebruiken wanneer de te bedienen organen een hoog vermogen hebben.
-
De contacten staan weergegeven: de centrale is gestopt.
1.4.2. De 4-20 mA-stroomuitgangen (Fig. 12)
Voor elke meetweg beschikt de MX52-centrale over een 4-20 mA -uitgang die bruikbaar is als kopie voor de
metingen op een opnemer of een externe automaat. De maximale lusweerstand bedraagt 600 Ω. De massa's van
de 4-20 mA -uitgangen zijn onderling en met de centrale gemeenschappelijk. De 4-20 mA -lijnen zijn onderling
niet galvanisch geïsoleerd. De stroomuitgang varieert in functie van de meting en kan verschillende toestanden
aannemen:
- Bij de opstart van de centrale: I < 1 mA
- Bij een DEFECT: I < 1 mA
- In ONDERHOUD: I = 2 mA
- NULMETING: I = 4 mA
- Volledige schaal: I = 20 mA
- Buiten gamma of « wegwerken van twijfel »: I > 23,2 mA
Een aansluitvoorbeeld van een meerwegsopnemer staat in Fig. 25.
17