- Aansluiting op de MX52 (EEN ENKELE sensor per meetweg):
- sensor uitgerust met klemmen A: zie Fig. 13
- sensor uitgerust met klemmen B: zie Fig. 14
- sensor uitgerust met klemmen C: zie Fig. 15
Gebruiksvoorbeeld van een 4-20 mA -signaal afkomstig van vlammensensors die uitgerust z ijn met connectors
van het type A of C: zie Fig. 16.
Gebruiksvoorbeeld van sensors die zonder onderscheid uitgerust zijn met connectors van het type A of B en met
een voeding door een hulpbron. De hulpvoeding zal in staat moeten zijn om het aantal sensors te voeden dat
voorzien werd in de meetkring. (zie Fig. 17).
OPMERKING
In een dergelijke toepassing mag men maximaal 3 vlamsensors aansluiten binnen dezelfde meetkring.
Gebruiksvoorbeeld van IR3- of UV/IR-sensors die uitgerust zijn met connectors van het type A, een lokale
koppelingkast en een galvanische isolatie (zie Fig. 18).
1.3.6. CO
-
Aansluiting op de MX52-centrale: zie Fig. 20 bladzijde 47.
Weerstand van de voedingskabel sensor - centrale: maximaal 12 Ω per draad of 24 Ω in een lus.
-
Uitgang 4-20 mA: maximale last = 280 Ω (totale lus).
-
1.3.7. Bijzonder geval voor de sensors met een intrinsieke veiligheid
- Er zijn twee barrièretypes van een intrinsieke veiligheid Z787 / EX, MTL787S+ bruikbaar.
Voordat u de barrière op de centrale aansluit, moet u nagaan of de spanning < 25 VDC is.
-
Een kortsluiting in de elektrische verbindingen veroorzaakt de vernietiging van de barrière.
-
ZONDER SPANNING bekabelen.
-
De elektrische aansluiting tussen de MX 52 en de begrenzer gebeurt d.m.v. een kabel die voorzien
is van een scherm en 2 actieve geleiders bevat met een maximale weerstand van elk 12 ohm.
OPMERKING
In een geklasseerde zone moet de installatie in overeenstemming zijn met de geldende en toepasselijke
normen.
-
- Aansluitingen op de MX52-centrale: zie Fig. 21.
BELANGRIJK
De volledige installatie van de intrinsieke veiligheid is in haar geheel door een erkend organisme (DRIRE,
enz.) GOED TE KEUREN.
-sensor van het type « Ventostat VT »
2
Voorzorgsmaatregelen
15