REMKO serie VRS E
Inbedrijfstelling
Inbedrijfstelling van
de ventilatormotor
Controle van de aandrijving
1. Controleer of
alle bevestigingsschroeven van
de aandrijving goed vastzitten.
2. Controleer de voorspanning van
de aandrijfriem(en).
LET OP
Controleer de correcte
draairichting van de ventilator.
Meten van de stroomopname
1. Om verkeerde metingen
te voorkomen moeten de
roosters in het luchtkanaal resp.
de uitblaaskap worden geopend.
Alle daartoe voorziene aanzuig-
resp. blindplaten moeten aan het
apparaat worden gemonteerd.
2. Controleer of de netspanning
juist is.
3. De vereiste metingen uitvoeren
en de instellingen evt.
aanpassen.
AANWIJZING
Om meetfouten uit te sluiten
moet elke fase afzonderlijk
gemeten worden.
Directe start
■
De gemeten nominale stroom
mag de waarde op het
typeplaatje van de motor niet
overschrijden
Controleer het thermische
overbelastingsrelais volgens
de nominale stroom van
de aandrijfmotor en stel het
evt. in.
16
Y/Δ − Opstarten
■
De gemeten nominale stroom
mag de op het typeplaatje van
de motor aangegeven waarde
niet overschrijden
AANWIJZING
De nominale stroom van
de aandrijfmotor moet met de factor
0,58 vermenigvuldigd worden.
Controleer de instelling van het
thermische overstroomrelais voor
de berekende waarde en stel deze
evt. in.
Thermisch overstroomrelais
Door er een zekering uit te nemen kan
de functie van het overstroomrelais
resp. de instelwaarde ervan
gecontroleerd worden.
Bij een correcte functie resp.
instelling moet het relais na ca.
30 seconden geactiveerd worden.
LET OP
Het thermische overstroomrelais
mag uitsluitend in de handmatige
modus gebruikt worden.
Het mag in geen geval
automatisch weer inschakelen.
Te hoge stroomopname
Als de ventilatormotor ondanks
de juiste elektrische aansluiting
en voldoende netspanning te veel
stroom verbruikt, mag het thermische
overbelastingsrelais in geen geval
hoger gezet of overbrugd worden.
In dat geval moeten de luchtzijdige
weerstanden (aan aanzuig-
en uitblaaszijde) op hun correcte
ontwerp gecontroleerd worden.
Om dit te verhelpen moeten
passende maatregelen worden
genomen.
Eerste inbedrijfstelling
De eerste inbedrijfstelling
van de apparaten en de
ventilatorbrander ervan moet
worden uitgevoerd door de
fabrikant of een andere door hem
aangestelde bevoegde deskundige.
Daarbij moeten alle regel-,
besturings- en veiligheidsinrichtingen
worden gecontroleerd op correcte
werking en juiste instelling.
De inbedrijfstelling van olie-
■
en gasgestookte apparaten
moet altijd door bevoegd
vakpersoneel worden uitgevoerd
Van alle schroeven
■
en moeren van de ventilator-
en branderbevestiging
moet gecontroleerd worden
of ze goed vastzitten
Alle luchtuitblaasroosters
■
moeten geopend en evt.
ingesteld worden
De instellingen en functie van
■
de drievoudige combinatieregelaar
moeten gecontroleerd worden
De hoofdschakelaar resp.
■
zekeringen ter plaatse inschakelen
Stel de ruimtethermostaat
■
hoger in dan de aanwezige
ruimtetemperatuur
Open de brandstoftoevoer en
■
schakel de bedrijfsschakelaar in
de stand „Verwarmen"
Bij af fabriek geleverde
oliebranders ontstaat door
de standaard olievoorverwarming
(tot VRS 50 E) een vertraagde
start van de brander!
Het stookolie- resp. het gasdebiet
■
moet worden aangepast aan
de warmtebelasting van het
apparaat
Zie het typeplaatje van het
apparaat!!