Installatie
Aansluiten
5
6
2
4
Gasaansluiting (6)
De gasaansluiting mag uitsluitend
door gecertificeerde bedrijven worden
aangesloten. Hierbij dienen de
nationale en lokale normen en voor-
schriften in acht genomen te worden.
Sluit de gasleiding van het systeem
spanningsvrij aan op de gas-
aansluiting (6) van het toestel. Er
dient een gasafsluiter direct achter
het toestel geplaatst te worden.
Rookgasafvoer (5)
Regelgevingen met betrekking tot de
constructie van rookgasafvoersys-
temen zijn per land zeer verschillend.
Bij aansluiten van de rookgasafvoer
van het toestel dienen alle lokaal gel-
dende voorschriften ten behoeve van
rookgasafvoersystemen in acht geno-
men te worden.
Sluit de rookgasafvoerbuis aan op de
aansluiting (5) van het toestel, maak
hierbij uitsluitend gebruik van afvoer-
systemen met een naadloze aanslui-
ting. Een aparte condensafvoer voor
het rookgasafvoersysteem is niet
noodzakelijk, aangezien het conden-
saat via de sifon van het toestel afge-
voerd kan worden. Let op volgende
punten:
Gebruik van RVS rookgasafvoer-
systemen wordt aanbevolen
De diameter van het rookgasafvoer-
systeem dient te worden berekend
volgens de geldende lokale normen
4
De lengte van de rookgasafvoerbuis
dient zo kort mogelijk gehouden te
worden (zie planningsdocumentatie
(inter-)
voor maximale afvoerlengte)
Horizontale afvoerdelen dienen onder
een afschot van tenmiste 3º te wor-
den gemonteerd
Luchtinlaat (2)
Indien het toestel als gesloten uitvoe-
ring gebruikt zal worden. De luchtinlaat
kan worden aangesloten wanneer het
toestel als gesloten uitvoering besteld
is. De diameter van de inlaatbuis dient,
samen met de rookgasafvoer, bere-
kend te worden volgens de geldende
lokale voorschriften. De totale weer-
stand van rookgasafvoer en luchtinlaat
mag niet groter zijn dan de maximaal
toelaatbare weerstand (zie hoofdstuk
"Technische gegevens").
Electrische aansluitingen (4)
De electrische aansluitingen mogen
uitsluitend door gecertificeerde bedrij-
ven worden aangesloten. Hierbij dienen
de (inter-)nationale en lokale normen
en voorschriften in acht
genomen te worden.
De voeding van het toestel dient te
worden aangesloten middels een all-
polige hoofdschakelaar met een mini-
male contactafstand van 3 mm. Deze
schakelaar kan tevens worden gebruikt
om het toestel spanningsloos te maken
voor onderhoudswerkzaamheden.
Alle kabels kunnen via de kabelbalken
en doorvoeringen aan de achterzijde
van het aansluitpaneel aan de voorzijde
van het toestel worden doorgevoerd.
Sluit alle kabels aan op de klemmen-
strook, zie electroschema (in envelop
aan achterzijde van het toestel) voor de
betekenis van de aanwezige klemmen.
21