▶ Bij vrijstaande opstelling (niet dichtbij een gebouw) of bij opstelling
op een dak:
- Installeer de warmtepomp niet met de luchtinlaatzijde direct op het
zuiden om te voorkomen dat de zon de luchttemperatuursensor beïn-
vloedt.
- Bescherm de luchtinlaatzijde door een wand of iets dergelijk, om te
voorkomen, dat krachtige wind direct door de warmtepomp blaast.
Afb. 10 Vrijstaande warmtepomp
▶ Stel de warmtepomp bij voorkeur zo op dat de wind niet direct van vo-
ren komt, omdat krachtige wind een negatieve invloed kan hebben op
het vermogen en de werking van de warmtepomp.
▶ Stel de warmtepomp zodanig op, dat geen sneeuw of water vanaf het
dak daarop terecht kan glijden of druipen. Wanneer deze opstelling
niet kan worden voorkomen, dan moet een beschermdak voor de
warmtepomp worden gemonteerd.
Let erop wanneer boven de warmtepomp een beschermdak wordt geïn-
stalleerd, dat het mogelijk moet zijn, het isolatiemateriaal van de warm-
tepomp naar boven toe weg te nemen.
▶ Bij de modellen 5s–9s moet worden gewaarborgd, dat de afstand
tussen het beschermdak en de warmtepomp minimaal 500 mm is.
▶ Bij de modellen 13t–17t moet worden gewaarborgd, dat de afstand
tussen het beschermdak en de warmtepomp minimaal 600 mm is.
▶ Bij afneembare beschermdaken is de minimale afstand voor alle mo-
dellen 400 mm boven de warmtepomp.
EnviLine A/W Monoblock • 6721824770 2022/03
▶ Let erop dat zich op de bodem van de warmtepomp ijs kan vormen als
deze is voorzien van geluidsisolatiekap (accessoire).
1
Afb. 11 Gevaar! IJsvorming bij warmtepompen met geluidsisolatiekap
(accessoire)
[1]
Bereik waar ijsvorming bij warmtepompen met geluidsisolatiekap
(accessoire) kan optreden.
4.2
Condensafvoer
Condens via een vorstvrije, eventueel van tracing voorziene afvoer van
de warmtepomp afvoeren. De afvoer moet voldoende helling hebben,
zodat water niet in de afvoerleiding kan blijven staan.
Het condens kan in een kiezelbed, een steenbak of in een regenwateraf-
voer worden geleid.
Installatievoorbereiding | 4
~500
9