Gashendel
Met de gashendel (Fig. 9) kunt u de motor met
verschillende toerentallen laten werken. Zet de
gashendel naar voren op SNEL om het motortoerental
te verhogen en naar achteren op LANGZAAM om het
toerental te verlagen. Met de gashendel regelt u de
snelheid van de maaimessen en met het tractiepedaal
de rijsnelheid van de tractie-eenheid.
Urenteller
De urenteller (Fig. 9) geeft aan hoeveel uren de
machine in totaal in bedrijf is geweest.
Waarschuwingslampje
koelvloeistoftemperatuur
Het lampje gaat branden en de motor slaat af als de
koelvloeistof een buitensporig hoge temperatuur
bereikt (Fig. 9).
Indicatielampje gloeibougie
Als dit lampje gaat branden, zijn de gloeibougies in
werking (Fig. 9).
Laadindicator
De laadindicator licht op indien het laadcircuit van het
systeem defect is (Fig. 9).
Oliedruklampje
Het oliedruklampje (Fig. 9) licht op indien de
motoroliedruk gevaarlijk laag is. Als de oliedruk te
laag is, moet u de motor afzetten en vaststellen wat de
oorzaak is. Herstel het defect voordat u de motor weer
start.
Vergrendeling hefhendel
Vergrendel de hefhendel (Fig. 9) in de opgeheven
positie als u onderhoudswerkzaamheden uitvoert aan
de maai-eenheid.
Instelhendel bestuurdersstoel
Om de bestuurdersstoel in te stellen moet u de
instelknoppen losmaken en de stoel in de gewenste
positie schuiven. Zet de instelknoppen vast om de
stoel in deze positie te vergrendelen.
Instelhendel bestuurdersstoel—
Deluxe stoel
Om de bestuurdersstoel in te stellen, moet u de hendel
links naar buiten bewegen, de stoel in de gewenste
positie schuiven en de hendel loslaten om de stoel in
deze positie te vergrendelen.
19