Gebruiksaanwijzing
Opmerking: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie
de linker- en rechterzijde van het voertuig.
Veiligheid staat voorop
Lees aandachtig alle veiligheidsinstructies en –stickers in
het hoofdstuk Veilige bediening. Met behulp van deze
informatie kunt u voorkomen dat omstanders of uzelf letsel
oplopen.
Bedieningsorganen
Gaspedaal
Het gaspedaal (Fig. 14) biedt de bestuurder de
mogelijkheid de rijsnelheid van het voertuig te regelen. Als
u het gaspedaal intrapt wanneer de Aan-/Uit-schakelaar op
Aan staat, start u de motor. Als u het pedaal verder intrapt,
verhoogt u de rijsnelheid. Als u het pedaal laat opkomen,
vermindert de snelheid van het voertuig en stopt de motor.
3
2
Figuur 14
1. Gaspedaal
2. Rempedaal
m–7966
1
3. Parkeerrem
19
Rempedaal
Met het rempedaal kunt u het voertuig tot stilstand brengen
of de snelheid verminderen (Fig. 14).
Voorzichtig
Versleten of verkeerd afgestelde remmen kunnen
lichamelijk letsel veroorzaken.
Als de vrije slag van de rempedalen tot de vloer
van het voertuig minder dan 2,5 cm bedraagt,
moeten de remmen worden afgesteld of
gerepareerd.
Parkeerrem
De parkeerrem is een klein plaatje bovenop het rempedaal
(Fig. 14). Als u het voertuig tot stilstand brengt, moet u de
parkeerrem in werking stellen om te voorkomen dat het
voertuig per ongeluk in beweging komt. Om de parkeerrem
in werking te stellen, moet u het rempedaal stevig intrappen
en voorwaarts rollen met de bovenkant van uw voet. Om de
parkeerrem vrij te zetten, trapt u het gaspedaal of het
rempedaal in. Als u het voertuig op een steile helling
parkeert, moet u de parkeerrem in werking stellen en
blokjes achter de wielen plaatsen om te voorkomen dat het
voertuig de helling afrolt.