88
Instrumenten en bedieningsorganen
Brandt bij een draaiende motor
Voorzichtig
Motorsmering kan worden onder‐
broken. Hierdoor kan de motor
beschadigd raken/kunnen de
wielen blokkeren.
1. Neutraalstand selecteren.
2. Zo spoedig mogelijk de verkeers‐
stroom verlaten zonder hierbij
andere weggebruikers te hinde‐
ren.
3. Contact uitschakelen.
9 Waarschuwing
Bij uitgeschakelde motor gaat
remmen en sturen aanmerkelijk
zwaarder.
Tijdens een Autostop werkt de
rembekrachtigingseenheid nog
altijd.
De sleutel niet uitnemen voordat
de auto helemaal stilstaat, omdat
het stuurslot anders plotseling kan
worden geactiveerd.
Laat de auto met de motor uitgescha‐
keld naar een werkplaats slepen
3 181.
Te laag brandstofpeil
o brandt geel.
Peil in brandstoftank is te laag.
Tanken 3 171.
Dieselbrandstofsysteem ontluchten
3 185.
Autostop
D brandt of knippert groen.
Brandt groen
De motor is een Autostop.
Knippert groen
Autostop is tijdelijk niet beschikbaar
of de Autostop-modus wordt automa‐
tisch opgeroepen.
Stop/Start-systeem 3 128.
Rijverlichting
8 brandt groen.
De rijverlichting is ingeschakeld
3 102.
Dimlicht
9 brandt groen.
Brandt bij ingeschakeld groot licht.
Groot licht
C brandt blauw.
Brandt bij ingeschakeld groot licht of
bij lichtsignaal 3 103.
Grootlichtassistentie
f brandt groen.
De grootlichtassistentie is geacti‐
veerd 3 104.
Mistlampen voor
> brandt groen.
De voorste mistlampen zijn ingescha‐
keld 3 107.
Mistachterlicht
ø brandt geel.