5.9 - Capaciteitsregeling
Hiermee wordt het aantal actieve compressoren aangepast
om de wateruittredetemperatuur op het setpoint te hand-
haven. De nauwkeurigheid waarmee dit gebeurt is afhan-
kelijk van de capaciteit van het watercircuit, de stromings-
snelheid, de belasting en het aantal beschikbare capaciteits-
regeltrappen. Bij het berekenen van het optimale punt
waarop een capaciteitstrap moet worden toegevoegd of
afgeschakeld houdt de capaciteitsregeling voortdurend
rekening met de volgende punten:
•
de temperatuurafwijking ten opzichte van het setpoint,
•
de mate waarin deze afwijking fluctueert,
•
het verschil tussen waterintrede- en uittredetemperatuur.
Wanneer dezelfde compressor teveel starts (per uur) maakt,
of na het starten steeds korter dan 1 minuut werkt, dan
wordt het aantal compressorstarts automatisch verminderd,
hetgeen tot gevolg heeft dat de regeling van de wateruittrede-
temperatuur minder nauwkeurig wordt.
Bovendien kunnen beveiligings-limieten als de hoge druk,
lage druk of ontdooi beveiligingen de nauwkeurigheid ook
beïnvloeden. De compressoren worden bij toerbeurt gestart
en gestopt om het aantal starts te egaliseren (waarde bepaald
door draai-uren).
5.10 - Condensordrukregeling
De condensordruk wordt voor elk circuit afzonderlijk
geregeld, op basis van de verzadigde condensatietemperatuur.
5.11 - Ontdooifunctie
Deze functie is alleen van toepassing bij een warmtepomp.
Wanneer de unit in verwarmingsbedrijf werkt wordt de
ontdooifunctie geactiveerd om ijsvorming op de lucht-
warmtewisselaar te voorkomen. De ontdooicyclus kan maar
voor 1 circuit actief zijn. Tijdens de ontdooicyclus worden
de ventilatoren van dat circuit afgeschakeld en de 4-weg
koudemiddelklep wordt omgekeerd waardoor de unit in
koelbedrijf gaat werken. Tijdens de ontdooicyclus kan de
ventilator tijdelijk worden herstart. De ontdooicyclus ver-
loopt volledig automatisch en heeft geen instelling nodig.
5.12 - Optie gedeeltelijke warmteterugwinning
In units met gedeeltelijke warmteterugwinning kan de
warmte van het heetgas worden aangewend om warm
water te maken. Om deze optie te optimaliseren moet het
condensatiesetpoint worden verhoogd (hoofdstuk 4.9.4
setpoint menu, sct_min) als de warmtewisselaar voor
gedeeltelijke warmteterugwinning wordt gebruikt. Het
activeren van het verhogen van het condensatiesetpoint
gebeurt d.m.v. contact DSHTR_SW (zie hoofdstuk 3.6.1).
20
5.13 - Regeling extra elektrische verwarmingstrappen
De warmtepomp uitvoering kan maximaal vier extra
elektrische verwarmingstrappen regelen (accessoire).
De verwarmingstrappen worden geactiveerd als aanvulling
op de verwarmingscapaciteit wanneer aan de volgende
voorwaarden is voldaan:
•
De unit gebruikt 100% van de beschikbare verwarmings-
capaciteit, of de unit wordt in zijn werking begrensd
door een beveiliging (lage zuiggastemperatuur, heetgas
of ontdooicyclus in werking). In alle gevallen kan niet
aan de verwarmingsvraag worden voldaan.
•
De buitenluchttemperatuur is lager dan een ingesteld
limiet (zie HCCONFIG-menu, 4.9.20).
•
De capaciteitsbegrenzing is niet actief.
De laatste beschikbare verwarmingstrap kan door de
gebruiker worden geconfigureer als veiligheidstrap. In dit
geval komt de veiligheidstrap alleen in na de andere trappen
bij een machine-storing die gebruik van de verwarmings-
capaciteit verhindert. De andere elektrische verwarmings-
trappen blijven functioneren zoals hierboven beschreven.
5.14 - Regeling van een verwarmingsketel
OPMERKING: Voor slave-units is regeling van elektrische
verwarmingstrappen of een verwarmingsketel niet toege-
staan.
Wanneer de unit in verwarmingsbedrijf werkt kan hij het
starten van een verwarmingsketel regelen. Zodra de verwar-
mingsketel in werking is wordt de warmtepomp afgeschakeld.
Een warmtepomp en een verwarmingsketel kunnen niet
gelijktijdig werken. De uitgang van de verwarmingsketel
wordt geactiveerd bij de volgende condities:
•
De warmtepomp werkt in verwarmingsbedrijf maar een
storing voorkomt gebruik van de verwarmingscapaciteit.
•
De warmtepomp werkt in verwarmingsbedrijf maar bij
zeer lage buitentemperatuur waardoor de verwarmings-
capaciteit onvoldoende is. De limiet van de buiten-
temperatuur voor toepassing van de verwarmingsketel
is vast ingesteld op -10°C maar deze waarde kan worden
gewijzigd in HCCONFIG-menu (4.9.20).
5.15 - Master/slave opstelling
MASTER/SLAVE INSTELLINGEN WORDEN DOOR
CARRIER SERVICE INGESTELD.
Twee Pro-Dialog+ units kunnen in een Master-Slave-opstel-
ling worden gekoppeld, waarbij de beide units via de
CCN-Bus verbonden moeten worden. Alle parameters die
nodig zijn voor de master/slave functie moeten worden
ingesteld door Carrier Service.
Bij wateruittrede regeling van de warmtewisselaar moet
voor Master-Slave bedrijf een extra temperatuuropnemer
(optie) van elke machine worden aangesloten op de
verzamelleiding. Dit is niet nodig bij waterintrede regeling.