7.
Bediening
De bediening van het systeem voor de gebruiker is uiterst beperkt en bestaat hoogstens uit het activeren
van de in- of externe START-knop indien van toepassing. Verder zijn er op de CL-SLA1 module de
twee TEST-knoppen A en B. Hiermee worden de uitgangsrelais afzonderlijk afgeschakeld en het primai-
re doel is de halfjaarlijkse controle. Bovendien zijn ze handig bij de controle van hetgeen door de desbe-
treffende uitgang geschakeld wordt, bijvoorbeeld het (nood-)stopcircuit en de afsluiters.
Verder kunnen de niveaus van de schakelcontacten gewijzigd worden door de drukknoppen 1,2, en 3 op
de CL-NIV3 module. De opzet en constructie is bedoeld voor een min of meer eenmalige instelling. De
procedure is als volgt:
• druk voorzichtig met een passende schroevendraaier gedurende ca. 1s op de verzonken knop tot-
dat het met deze knop corresponderende niveau in het display verschijnt.
• stel met de naastgelegen eveneens verzonken potmeter of stelschroef het gewenste schakelniveau
in. Naar rechts draaien is verhoging en naar links verlaging van de instelling. Indien na 10s de
originele niveauaanwijzing weer terugkeert terwijl de juiste waarde nog niet is bereikt, moet deze
procedure herhaald worden.
Door een gecombineerd indrukken van de drukknoppen kunnen de instellingen van het nulpunt en het
calibratieniveau veranderd worden. Tevens kan een handmatige calibratie van het huidige naar het ca-
libratie-niveau uitgevoerd worden. Zie hiervoor de instructies in het volgende hoofdstuk.
8.
Storingen
Naar de aard van storingen en de oplossing daarvan kunnen ze verdeeld worden in twee categorieën;
enerzijds in het eerste deel van dit hoofdstuk, defecte delen of componenten die vervangen moeten wor-
den en anderzijds in het tweede deel, storingen die met de niveaumeter van doen hebben en door manu-
pilatie van de instellingen daarvan gecorrigeerd kunnen worden. De storingsindicators op de modules
zijn een waardevolle hulp bij het oplossen van problemen waarvoor uitwisseling nodig is. Het is echter
lang niet altijd zo dat de module die een storing detecteert zelf ook de oorzaak is, hieronder worden een
aantal mogelijke situaties weergegeven. Wanneer een module of onderdeel losgekoppeld of uitgewisseld
wordt, dient het hele apparaat eerst spanningsloos te worden gemaakt.
8.1
Storingsvoorbeelden
storing op EX-SU2
o mogelijke oorzaak: een defect kanaal
o gevolg: op de module(s) die afhankelijk is of zijn van de door het betreffende kanaal
gevoede meetcircuit zal of zullen ook een storing weergeven, bijvoorbeeld CL-SLA1 of CL-
NIV3.
o oplossing: uitwisseling van module EX-SU2
storing op CL-SLA1 (of CL-SLC1)
o mogelijke oorzaken:
- defecte verbinding naar meetomvormer
- defecte meetomvormer
- sensor
- defecte module
o gevolg: RELEASE en AB zijn uit en het storingscontact (FAIL) is aktief
o oplossingen:
- géén spanning in de meetomvormer: defecte verbinding / kabelbreuk, reparatie
- sensorcapaciteiten, excl. Cu, zijn in orde: defecte meetomvormer, uitwisselen
- sensorcapaciteiten sterk afwijkend van de ingestempelde waarden: sensor vervuild of de-
fect, uitwisseling
- uitwisseling van defecte module
zich herhalende storing op CL-CRC2
o mogelijke oorzaak: verschil in kanaal-instelling of defect/afwijking van een kanaal
o gevolg: storingscontact (FAIL) is aktief en AB-contact schakelt af
15