6.1 Controle voor inbedrijfstelling
Stap
Actie
1
Zorg ervoor dat de hoofdschakelaar in de positie 0 (OFF) staat.
2
Controleer dat de standenschakelaar is ingesteld op 0.
3
Controleer de luchttoevoerfilters op beschadigingen en correcte bevestiging en controleer dat het inwendige van het
apparaat schoon is.
4
Bekijk alle kanalen en kanaalverbindingen nauwkeurig om te controleren of alle verbindingen goed zijn gemaakt en of er
geen tekenen van schade aan het systeem of objecten die de kanalen blokkeren zijn.
5
Open het elektrische paneel en controleer dat geen van de zekeringen of motorbeveiligingsschakelaars is geactiveerd.
Zie voor meer informatie het bedradingsschema dat met het apparaat is meegeleverd.
6
Controleer dat de netvoeding de juiste spanning heeft en dat de kabels correct zijn aangesloten.
7
Controleer dat de temperatuur- en vochtigheidssensors correct zijn gepositioneerd in de ruimte of het kanaal en correct
op het apparaat zijn aangesloten.
8
Zet de kleppen voor de proceslucht- en regeneratielucht geheel open.
9
Als de unit over waterelementen beschikt, moet u controleren dat de servomotoren van de afsluitkleppen en voor de
bediening van de kleppen, en de afvoer, goed zijn geplaatst en aangesloten.
Als er onbehandelde proceslucht wordt gebruikt en als er risico van bevriezing is, controleer dat een insteeksensor in de
waterelementen is aangebracht.
10
Als de unit over een verdampingsbevochtiger beschikt,
- controleer dat de solenoïdeklep en de afvoer zijn aangebracht en aangesloten.
- verwijder het losse materiaal van de bodem van de opvangbak.
- controleer dat de verdeelkop correct is geplaatst en dat de koppelingen goed vast zitten.
Volg de instructies voor het opstarten van de bevochtiger in de aparte bijlage.
11
Als de unit met een stoombevochtiger is uitgerust, volgt u de instructies voor het opstarten in de aparte bijlage.
12
Controleer dat alle afsluiters van de waterelementen volledig open staan, dat het circuit is ontlucht en dat het water
circuleert.
13
Zet de hoofdschakelaar op 1 (ON).
14
Start de luchtontvochtiger en controleer dat de rotor draait in de richting die wordt aangegeven door de pijl op de
afdekking.
15
Als het systeem over een toevoerventilator beschikt, controleert u dat hij rechtsom draait in de richting van de
luchtstroom. Ga als volgt te werk:
- Open het luik naar de ventilator.
- Start de ventilator door de keuzeschakelaar in de positie AUT te plaatsen en controleer dat de ventilatorschoepen
draaien. Schakel de ventilator na 5-10 seconden uit.
- Controleer dat de rotor rechtsom draait net voordat deze stilstaat.
Tabel 6.1 Controle voor inbedrijfstelling
34
Inbedrijfstelling
ML Plus-ontvochtigingssystemen
TNL-MLP-D1310
Cont-
role