5.10 Kanaalinstallatie
Op de onderstaande figuur ziet u de kanalen die vereist zijn voor de installatie en de luchtstroom door
de unit:
1
2
9
Figuur 5.10 Kanalen voor installatie en luchtstroom
1. Toevoerlucht
2. Proceslucht
3. Natte lucht
4. Regeneratielucht
5. Afsluitklep, nauw afdichtend
OPMERKING!
Kanaalstukken, kleppen, verbindingsstukken of overgangen zijn niet meegeleverd.
Overgangen en verbindingsstukken kunnen separaat worden besteld.
Algemene aanbevelingen voor luchtkanaalaansluitingen
De lengte van de kanalen moet zo kort mogelijk worden gehouden om statische luchtdrukverliezen tot
■
een minimum te beperken.
Voor optimale prestaties moeten alle vaste kanaalverbindingen voor proces- en regeneratielucht lucht-
■
en dampdicht zijn.
De procesluchtkanalen moeten worden geïsoleerd om condensvorming te verminderen aan de
■
buitenzijde van de kanalen telkens wanneer de temperatuur van de omgevingslucht onder het dauwpunt
van de lucht in de kanalen zakt.
De kanalen moeten altijd worden geïsoleerd wanneer er gevaar op bevriezing bestaat.
■
De natte lucht die de luchtontvochtiger verlaat zal door het hoge vochtgehalte condenseren op de
■
binnenzijde van de kanaalwanden. Isolatie van de kanalen vermindert de mate van condensvorming.
Horizontale natte-luchtkanalen moeten onder licht afschot worden geïnstalleerd (van de
■
luchtontvochtiger af) om eventuele condens af te voeren. Op de laagste punten van het
natte-luchtafvoerkanaal moeten geschikte condensafvoeren worden geïnstalleerd, zie Figuur 5.12 .
Verzeker u ervan dat er genoeg ruimte is om de unit te kunnen bedienen en onderhouden wanneer u
■
kanalen ontwerpt en aansluit. Zie de systeemtekeningen.
26
5
Installatie
ML Plus-ontvochtigingssystemen
6
7
8
6. Afsluitklep, nauw afdichtend
7. Zakfilter F5/F7, optie
8. Zakfilter F5/F7, optie
9. Klimaatkamer
4
3
TNL-MLP-D1310