Inhoudsopgave
Advertenties
Bediening
5.2.1
Kalibratiecurve selecteren
5.2.2
De meting starten
5.2.3
De meting onderbreken en voortzetten
5.2.4
Meting stoppen
5.3
Gegevens op het display weergeven
30
Voordat de meting wordt gestart, moet de kalibratiecurve worden geselecteerd die
overeenkomt met het meetpunt.
1. Selecteer
en bevestig uw keuze met
MENU
2. Selecteer
CALIBRATE
3. Selecteer de weergegeven curve en bevestig uw keuze met
4. Selecteer de gewenste curve met de navigatietoets
uw keuze met
ENTER/ON
5. Selecteer
CLEAR/OFF
Als de meting wordt gestart, wordt er continu gemeten en wordt de huidige meetwaarde
met intervallen opgeslagen.
1. Selecteer
MEASURE
2. Selecteer
(starten) en bevestig uw keuze met
START
1. Houd
2 seconden lang ingedrukt.
CLEAR/OFF
Het instrument wordt uitgeschakeld en de meting wordt onderbroken.
2. Houd
2 seconden lang ingedrukt.
ENTER/ON
Het instrument wordt ingeschakeld en de meting wordt voortgezet met dezelfde
instellingen als voordat het instrument werd uitgeschakeld.
1. Selecteer
MEASURE
2. Selecteer
(stoppen) en bevestig uw keuze met
STOP
Het display toont de opgeslagen gegevens voor de desbetreffende kalibratiecurves.
1. Selecteer de gewenste kalibratiecurve (zie
2. Selecteer
(gegevens) en bevestig uw keuze met
DATA
3. Selecteer
DISPLAY DATA
.
ENTER/ON
Alleen de opgeslagen gegevens voor de geselecteerd kalibratiecurve worden
weergegeven.
ENTER/ON
(kalibreren) en bevestig uw keuze met
.
(wissen/uit) tweemaal om terug te keren naar het hoofdmenu.
(meten) en bevestig uw keuze met
(meten) en bevestig uw keuze met
paragraaf 5.2.1, pagina
(gegevens weergeven) en bevestig uw keuze met
.
.
ENTER/ON
.
ENTER/ON
en bevestig
OMHOOG/OMLAAG
.
ENTER/ON
.
ENTER/ON
.
ENTER/ON
.
ENTER/ON
30).
.
ENTER/ON
Advertenties
Inhoudsopgave
