Parameterbeschrijving
Hysterese uit
LM013
Fabrieksinstelling: 1K
Bereik: 0 - 3K
Minimaal toerental
LM015
Fabrieksinstelling: 30%
Bereik: 5 - 60%
Maximaal toerental
LM016
Fabrieksinstelling: 70%
Bereik: 25 - 100%
P-aandeel toerentalregeling
LM017
Fabrieksinstelling: 10
Bereik: 1 - 20
Verhouding toerental re-
tourlucht / toevoerlucht
LM018
Fabrieksinstelling: 93
Bereik: 50 - 150
Buitentemperatuur-
afhankelijke zomer-
uitschakeling
LM020
Fabrieksinstelling: UIT
Bereik: AAN / UIT
28
Parameters / functiebeschrijving
Hieronder worden de in het vorige hoofdstuk in de tabellen
vermelde installateurparameters gedetailleerd beschreven.
In de linkerkolom zijn telkens de parameternaam en het
parameternummer weergegeven.
De in de tabel vermelde parameters zijn deels niet in alle
installatieconfiguraties beschikbaar.
Wanneer de actueel gemeten ruimtetemperatuur/retour-
luchttemperatuur de insteltemperatuur met de waarde van
hysterese UIT overschrijdt, dan wordt de verwarmingsregel-
temperatuur uitgeschakeld.
Minimaal toerental "n-min" (minimale uitgangsspanning)
Indien nodig, instelling van een minimale uitgangsspanning,
d.w.z. van een basistoerental (minimaal ventilatiedebiet) van
de aangesloten ventilatoren, die tijdens de temperatuurrege-
ling/ CO
-regeling niet onderschreden mag worden.
2
Niet onder 30% instellen!
Maximaal toerental "n-max" (maximale uitgangsspanning)
Indien nodig, instelling van een maximale uitgangsspanning,
d.w.z. van een toerentalbegrenzing (overmatig
luchtlawaai) van de aangesloten ventilatoren, die tijdens
de temperatuurregeling/ CO
overschreden.
Het P-aandeel toerentalregeling bepaalt hoe sterk het
uitgangssignaal van de analoge uitgang op basis van een
regelafwijking proportioneel gewijzigd wordt. (0-100%)
Wanneer het P-aandeel laag ingesteld wordt, reageert de
regeling sneller.
Wanneer het P-aandeel hoog ingesteld wordt, reageert de
regeling langzamer.
Om bij luchtbehandelingsinstallaties de ruimte in over- of
onderdruk te kunnen plaatsen, moet het ventilatortoerental
van de toevoer- en retourventilatoren verschillend worden
ingesteld.
Instelling
LM018 op 100
LM018 op > 100
LM018 op < 100
Door deze parameter te activeren, kan de installatie op basis
van de buitentemperatuur worden in- of uitgeschakeld.
Om deze functie te kunnen gebruiken, moet er een
buitensensor aangesloten zijn op de installatie (zie
aanvullende functies). Op klemmenstrook X2 21/22 in de
schakelkast de interne aders loskoppelen en de externe
buitensensor aansluiten.
Alleen activeren wanneer de interne buitensensor
vervangen wordt door een externe.
-regeling niet mag worden
2
→
Parallelle werking
→
Onderdruk
→
Overdruk
6809505_202108